2 m 28 juni 2022

Leerdoelen
- Je kunt signaalwoorden voor opsomming, tegenstelling en voorbeeld herkennen in een tekst;

- kun je zins- en alineaverbanden met een opsomming, tegenstelling en voorbeeld benoemen.

Terugblik: verwijswoorden
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Leerdoelen
- Je kunt signaalwoorden voor opsomming, tegenstelling en voorbeeld herkennen in een tekst;

- kun je zins- en alineaverbanden met een opsomming, tegenstelling en voorbeeld benoemen.

Terugblik: verwijswoorden

Slide 1 - Slide

Verwijswoorden
Wat zijn verwijswoorden?

Waarom gebruik je af en toe verwijswoorden?

Slide 2 - Slide

verwijswoorden
Gebruik het juiste verwijswoord:

het-woorden                        -> het, zijn, dit, dat
de-woorden (mannelijk) -> hij, hem, zijn, die, deze
de-woorden (vrouwelijk)-> zij/ze, haar, die, deze
meervoud                              -> zij/ze, hen, hun, die, deze

Slide 3 - Slide

Een verwijswoord
Een verwijswoord wordt gebruikt om saaie herhalingen te voorkomen 

Een verwijswoord verwijst altijd naar iets wat eerder al genoemd is

Slide 4 - Slide

signaalwoorden
Signaalwoorden zijn woorden die een bepaalde samenhang aanduiden, zoals want, omdat, maar, bijvoorbeeld, dus en tot slot.

Slide 5 - Slide

Signaalwoord voorbeeld:
Simone ziet er altijd heel hip uit, zo heeft zij vandaag weer het allernieuwste model sneakers aan.

Slide 6 - Slide

Signaalwoorden
In een betoog gebruik je verschillende signaalwoorden.
Dat doe je in de inleiding, maar ook in de kern (en in het slot). Argumenten kondig je aan met signaalwoorden, maar ook het tegenargument wordt duidelijker door het gebruik van signaalwoorden.

Slide 7 - Slide

Signaalwoorden voorbeeld/ verband met voorbeeld:


  • bijvoorbeeld
  • zo
  • zoals
  • neem nou

--> Zaken die worden genoemd zijn voorbeeld(en) van het eerstgenoemde.

Slide 8 - Slide

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandignaamwoord
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 9 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor uitspraak-voorbeeld?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 10 - Quiz

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
maar
C
tegenover
D
daarentegen

Slide 11 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 12 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 13 - Quiz

wat is (zijn) signaalwoord(en)?
A
tegen
B
bovendien
C
vervolgens
D
zij

Slide 14 - Quiz

Tekstverband
opsommend
voorbeeld
tegenstellend

Slide 15 - Slide

Wat is GEEN tekstverband?
A
opsomming
B
voorwaarde
C
synoniem
D
tegenstelling

Slide 16 - Quiz

Wat is geen tekstverband?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
voorbeeld
D
doel

Slide 17 - Quiz

Wat zijn tekstverbanden?
A
dat zijn relaties tussen de teksten
B
woorden die met elkaar te maken hebben.

Slide 18 - Quiz

Wat zijn tekstverbanden?
A
Een verbandje om een tekst
B
Een stukje tekst
C
Twee stukjes tekst
D
Verschillende stukjes tekst die iets met elkaar te maken hebben

Slide 19 - Quiz

Tekstverbanden, het woord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
opsommend
B
toelichtend
C
tegenstellend
D
chronologisch

Slide 20 - Quiz

Wat is een tekstverband?
A
een signaalwoord dat een zin met een andere zin verbindt
B
de deelonderwerpen in het middenstuk
C
de samenhang tussen woorden, zinnen en alinea's
D
de indeling in inleiding-middenstuk-slot

Slide 21 - Quiz

Welk signaalwoord past er bij het volgende tekstverband?
Tekstverband: OPSOMMING
A
nog
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals

Slide 22 - Quiz

instructie 
maken nu in de les de opdrachten Blok 4 Lezen 1.1 tot en met 2.5 
timer
15:00

Slide 23 - Slide