- Je kunt signaalwoorden voor opsomming, tegenstelling en voorbeeld herkennen in een tekst;
- kun je zins- en alineaverbanden met een opsomming, tegenstelling en voorbeeld benoemen.
Terugblik: verwijswoorden
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2
This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Leerdoelen
- Je kunt signaalwoorden voor opsomming, tegenstelling en voorbeeld herkennen in een tekst;
- kun je zins- en alineaverbanden met een opsomming, tegenstelling en voorbeeld benoemen.
Terugblik: verwijswoorden
Slide 1 - Slide
Verwijswoorden
Wat zijn verwijswoorden?
Waarom gebruik je af en toe verwijswoorden?
Slide 2 - Slide
verwijswoorden
Gebruik het juiste verwijswoord:
het-woorden -> het, zijn, dit, dat
de-woorden (mannelijk) -> hij, hem, zijn, die, deze
de-woorden (vrouwelijk)-> zij/ze, haar, die, deze
meervoud -> zij/ze, hen, hun, die, deze
Slide 3 - Slide
Een verwijswoord
Een verwijswoord wordt gebruikt om saaie herhalingen te voorkomen
Een verwijswoord verwijst altijd naar iets wat eerder al genoemd is
Slide 4 - Slide
signaalwoorden
Signaalwoorden zijn woorden die een bepaalde samenhang aanduiden, zoals want, omdat, maar, bijvoorbeeld, dus en tot slot.
Slide 5 - Slide
Signaalwoord voorbeeld:
Simone ziet er altijd heel hip uit, zoheeft zij vandaag weer het allernieuwste model sneakers aan.
Slide 6 - Slide
Signaalwoorden
In een betoog gebruik je verschillende signaalwoorden.
Dat doe je in de inleiding, maar ook in de kern (en in het slot). Argumenten kondig je aan met signaalwoorden, maar ook het tegenargument wordt duidelijker door het gebruik van signaalwoorden.
Slide 7 - Slide
Signaalwoorden voorbeeld/ verband met voorbeeld:
bijvoorbeeld
zo
zoals
neem nou
--> Zaken die worden genoemd zijn voorbeeld(en) van het eerstgenoemde.
Slide 8 - Slide
Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandignaamwoord
D
Woorden die extra informatie geven
Slide 9 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor uitspraak-voorbeeld?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan
Slide 10 - Quiz
Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
maar
C
tegenover
D
daarentegen
Slide 11 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan
Slide 12 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan
Slide 13 - Quiz
wat is (zijn) signaalwoord(en)?
A
tegen
B
bovendien
C
vervolgens
D
zij
Slide 14 - Quiz
Tekstverband
opsommend
voorbeeld
tegenstellend
Slide 15 - Slide
Wat is GEEN tekstverband?
A
opsomming
B
voorwaarde
C
synoniem
D
tegenstelling
Slide 16 - Quiz
Wat is geen tekstverband?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
voorbeeld
D
doel
Slide 17 - Quiz
Wat zijn tekstverbanden?
A
dat zijn relaties tussen de teksten
B
woorden die met elkaar te maken hebben.
Slide 18 - Quiz
Wat zijn tekstverbanden?
A
Een verbandje om een tekst
B
Een stukje tekst
C
Twee stukjes tekst
D
Verschillende stukjes tekst die iets met elkaar te maken hebben
Slide 19 - Quiz
Tekstverbanden, het woord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
opsommend
B
toelichtend
C
tegenstellend
D
chronologisch
Slide 20 - Quiz
Wat is een tekstverband?
A
een signaalwoord dat een zin met een andere zin verbindt
B
de deelonderwerpen in het middenstuk
C
de samenhang tussen woorden, zinnen en alinea's
D
de indeling in inleiding-middenstuk-slot
Slide 21 - Quiz
Welk signaalwoord past er bij het volgende tekstverband? Tekstverband: OPSOMMING
A
nog
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals
Slide 22 - Quiz
instructie
maken nu in de les de opdrachten Blok 4 Lezen 1.1 tot en met 2.5