Unit 2: Week 3

• NT2
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Week 1

Planning:

Maandag: leer de woorden van week 1, 2 en 3 (+ leer Lesson Ups).

Vrijdag: leestoets

Les 1

Lesdoelen

Je weet wat het OV is.

Je kan begrijpen hoe laat het OV vertrekt en aankomt.

Je kan de weg wijzen binnen het OV.

Opdracht 1:

Warming up

Sta op (stand up) als de stelling (statement) voor jou geldt (applies to you).

Stelling 1:

Ik ga met de bus naar school.

Hier kun je aan de zittende leerlingen vragen hoe zij naar school komen.

Stelling 2:

Ik fiets soms (sometimes) op de stoep.

Hier kun je vragen aan wat leerlingen wat je eigenlijk hoort te doen op de stoep. (Lopen natuurlijk :D)

Stelling 3:

Ik loop/fiets/rijd soms door rood bij een stoplicht.

Stelling 4:

Ik ga meestal (generally) met het vliegtuig op vakantie.

Hier kun je aan de zittende leerlingen vragen hoe zij meestal op vakantie gaan.

Stelling 5:

Ik reis graag met het OV.

Hier kun je uitleggen wat het OV inhoudt.

We gaan een tekst lezen over het OV.

Maar eerst moeten we de klok kennen!

De klok

              4:00                       4:15                       4:30                      4:45

Geef hier een korte uitleg van de klok.

Opdracht 2:

Lees de tekst en maak de vragen op het werkblad.

Gebruik de woordenlijst!

Deel het werkblad uit aan de leerlingen, en laat ze de tekst lezen en de vragen maken.

Ze kunnen de toets zelf nakijken

Het werkblad is te vinden op de drive in Week 3 onder de naam "Werkblad: Het OV"

Opdracht 3:

Lisa ontmoet (meets) Gijs. Gijs moet naar dezelfde (the same) bestemming als Lisa. 

Schrijf een gesprek tussen Lisa en Gijs waarin (in which) Lisa aan Gijs vertelt hoe hij op de bestemming arriveert.

Als de leerlingen klaar zijn, kun je ze dit gesprekje laten oefenen en laten uitvoeren voor de klas.

Schrijven

Je reist naar jouw droombestemming. Hoe kom je daar?

Geef zoveel mogelijk (as many as possible) details.

Eisen:

• Gebruik eerst, dan, daarna  en vervolgens. 
• Gebruik inversie.

Bespreek eerst met lln wat ze allemaal in de beschrijving noemen (waar, welke vervoersmiddelen, hoe laat, etc.)

Les 2

Lesdoel

Je kan aangeven hoe laat het OV vertrekt en aankomt.

Je kan de weg wijzen binnen het OV.

Vertaal de zinnen

1. We gaan te voet naar de supermarkt om boodschappen te doen.

2. De bus rijdt op de snelweg naar het station.

3. Jij steekt de straat over op het zebrapad.

4. De taxi vertrekt om 10.00 uur van het vliegveld.

5. Eerst gaan we naar het centrum om te winkelen, daarna naar huis.

6. De tram stopt bij het kruispunt en dan gaat hij rechtdoor.

7. Jullie wachten op de bus bij de bushalte, maar de bus heeft vertraging.

Dit is een testje om te zien of ze de woorden geleerd hebben

Welkom terug!!!

Wat hebben we vóór 

de vakantie gedaan?

Opdracht 1:

Opdracht 2:

Beantwoord de onderstaande vragen in het Nederlands:

1. Hoe laat vertrek jij naar school?

2. Hoe laat begint de eerste les op school?

3. Hoe laat begint de pauze (lunch break)?

4. Hoe laat ga jij naar huis?

Opdracht 3:

Peter moet in Veldhoven werken. 

Hoe komt Peter op zijn bestemming?

Benoem:

• Aankomsttijden/vertrektijden
• Vervoersmiddelen

Opdracht 4:

Bekijk de video op de volgende slide en beantwoord de vragen.

Terwijl je de video bekijkt, komen er verschillende vragen tevoorschijn. Deze kun je klassikaal bespreken, of je kunt iedereen de vragen individueel in hun schriftje laten maken.

Youtube video: https://www.youtube.com/watch?v=LwcNAyyFsk4

Vraag 4:

De laatste man zegt dat hij soms vertraging heeft. Wat zijn de consequenties van de vertraging voor de man?

a. De man is soms te laat op werk

b. De man moet eerder vertrekken

c. De man is minder flexibel

1. De man moet eerder van huis.

2. De man is minder flexibel.

Opdracht 5:

Bekijk de afbeeldingen op de volgende slides. Beschrijf in een complete zin of het vervoermiddel te vroeg, op tijd of te laat is?

Beschrijf ook de nieuwe aankomsttijd.

Voorbeeld:

                                                                       Originele aankomsttijd: 18:00

De trein is te vroeg,  want 

de trein arriveert al om vijf uur.

Originele aankomsttijd: 14:00

Originele aankomsttijd: 18:45

Originele aankomsttijd: 14:00

00:14

Vraag 1:

Welke voorbeelden (examples) van vertraging noemt de vrouw? Let op: er kunnen meerdere (several) antwoorden goed zijn!

a. Uitvallende treinen

b. Defecte treinen

c. Treinen komen veel te laat

a. De trein valt uit.

c. De trein komt pas na 20 minuten.

00:30

Vraag 2:

De trein naar Haarlem gaat:

a. te vroeg

b. te laat

c. op tijd

Antwoord C: Op tijd

00:35

Vraag 3:

De trein naar Rotterdam komt meestal:

a. te vroeg

b. te laat

c. op tijd

Antwoord B: Te laat

Extra tijd?

https://quizlet.com/user/Stijn_Leemans/folders/unit-2-waar-gaat-de-reis-heen?i=311nr6&x=1xqt 

https://www.gimkit.com/view/673dcbae10f142ebbdfdba2f 

https://dashboard.blooket.com/set/673dc9c5c93c6e35a6f7badc

Les 3

Lesdoel

Je kan een oefentoets maken die gaat over de weg wijzen.

Reading Practice

Maak de oefentoets:

• in stilte
• alleen

Laatste 15 min. bespreken we

de toets klassikaal.

Op de drive in week 3 vind je een bestand genaamd: Formative Assessment Reading. 

Print dit bestand uit en laat de leerlingen dit zelfstandig in stilte maken. Aan het einde van de les kun je de antwoorden bespreken. 

Klaar?

* Formulier feedback invullen op Toddle (in Class drive)

* Woorden leren met Quizlet

Extra tijd?

Speel een:

• Quizlet Live
• Blooket
• Gimkit