Schrijven 2 - 2F

WELKOM!
Afspraken:
- Je hebt je jas uit en je tas is van tafel.
- We eten niet in de klas.
- Telefoon (en evt. oortjes) gaat in je tas.
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsBeroepsopleiding

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

WELKOM!
Afspraken:
- Je hebt je jas uit en je tas is van tafel.
- We eten niet in de klas.
- Telefoon (en evt. oortjes) gaat in je tas.

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
- Terugblik vorige les 
- Examenonderdeel: de zakelijke brief
- Werkwoordspelling: verleden tijd
- VIA starttaal online

Slide 2 - Slide

Terugblik -> Verkenning

1. Tekstsoort: Welke opbouw gebruik ik?
2. Onderwerp: Waar gaat het over?
3. Schrijfdoel: Wat wil ik bereiken?
4. Doelgroep: Voor wie schrijf ik?

Slide 3 - Slide

Waar moet je nog meer opletten?
- Hoofdletters, komma's, punten,                    vraagtekens, uitroeptekens.
- Spelling van samenstellingen.
- Werkwoordspelling.
- Algemene spelling.

Slide 4 - Slide

Belangrijkste...
- Houd je aan de opdracht!
- 3 argumenten geven? -> dan geef je er 3!
- 2 redenen -> dan geef je er 2!
- Check continue of je goed bezig bent!
- Eindcontrole = alles nakijken!!

Slide 5 - Slide

INFORMEEL
(vrienden, familie etc.)

  • Schatje 
  • Lieve 
  • Yo coach 
  • Thnxs 
  • Groetjes, see you 

FORMEEL
(instanties)

  • Geachte 
  • Beste 
  • Gebruik u / uw i.p.v. je of jullie 
  • Dank u wel 
  • Met vriendelijke groet 

Slide 6 - Slide




Indeling van een e-mail
  1. Aanhef  
  2. Inleiding  
  3. Middenstuk  

  4. Slot  
  5. Afsluiting 
  • Geachte…… of Beste……. 
  • Wie ben je en waarom schrijf je. 
  • Informatie. Boodschap. Vragen. Verwijzing naar bijlagen. 
  • Verwachting. Bedanken.
  • Met vriendelijke groet,
    Je naam

Slide 7 - Slide




Indeling
zakelijke mail
1. Eigen adres
2. Adres geadresseerde
3. Plaats, datum
4. Betreft:
5. Geachte heer of mevrouw,
6. Inleiding: wie ben je en waarom schrijf je (reden)?
7. Middenstuk: informatie, boodschap, vragen, wat wil je?
8. Slotzin: verwachting, bedanken
9. Met vriendelijke groet,
10. Afzender

Slide 8 - Slide

CHECKEN

  • Zijn alle punten uit de opdracht benoemd? 
  • Voldoet mijn lay-out aan die van een zakelijke brief?
  • Is de inleiding duidelijk? 
  • Benoem ik alle punten uit de opdracht?
  • Sluit in de brief goed af?
  • Is het taalgebruik correct?  

Slide 9 - Slide

1. STAM

Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:

schrijf alleen de stam


ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

Slide 10 - Slide

2. STAM + T

Enkelvoud andere vormen:

schrijf de stam + t


jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

Slide 11 - Slide

3. HELE WERKWOORD

Meervoud:

schrijf het hele werkwoord


wij lopen

zij fietsen

jullie praten

Fred en Laurien vinden

Slide 12 - Slide

PERSOONSVORM

in de

VERLEDEN TIJD

Slide 13 - Slide

ZWAKKE en STERKE

WERKWOORDEN


Wat is het verschil?

Slide 14 - Slide

STERKE

werkwoorden


Hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen.

Slide 15 - Slide

REGELS VERLEDEN TIJD

bij sterke werkwoorden


In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt


In het meervoud: schrijf op zoals het klinkt

Slide 16 - Slide

VOORBEELD

STERKE WERKWOORDEN


kopen : ik koop - ik kocht

lopen : ik loop - ik liep

geven : wij geven - wij gaven

kruipen : zij kruipen - zij kropen

Slide 17 - Slide

ZWAKKE

werkwoorden


De klank blijft in de verleden tijd hetzelfde.

Slide 18 - Slide

REGELS VERLEDEN TIJD

bij zwakke werkwoorden


In het enkelvoud: stam + te / stam + de


In het meervoud: stam + ten / stam + den

Slide 19 - Slide

REGELS VERLEDEN TIJD

bij zwakke werkwoorden


- Vaak hoor je of je stam + te(n) of stam + de(n)

moet gebruiken

- Gebruik een ezelsbruggetje als je

het niet (zeker) weet

Slide 20 - Slide

0

Slide 21 - Video

Slide 22 - Slide


Gisteren ............(bereiden) Marianne een heerlijke vegetarische maaltijd.
A
bereide
B
bereidde
C
bereiden
D
bereidden

Slide 23 - Quiz


Jij .....(vergissen) je toen toch ook weleens?
A
vergisste
B
vergissde
C
vergiste
D
vergisde

Slide 24 - Quiz

Een aantal jaren geleden ..... (kamperen) wij op Schiermonnikoog.
A
kampeerden
B
kampeerten
C
kampeerde
D
kampeerte

Slide 25 - Quiz

Radu .......... (barsten) in tranen uit, toen hij het nieuws hoorde.
A
barste
B
barstte
C
barsde
D
barsdde

Slide 26 - Quiz

Vroeger ....... (proeven) ik geen onbekende groentes.
A
proefde
B
proefte
C
proevde
D
proevte

Slide 27 - Quiz

Het heeft vannacht erg hard
........ (vriezen).
A
gevriezd
B
gevriezt
C
gevroren
D
proevte

Slide 28 - Quiz

Mijn opa ........ (fluiten) vroeger altijd hetzelfde deuntje.
A
fluitte
B
fluitde
C
fluite
D
floot

Slide 29 - Quiz

(Branden) ........ je broer ook altijd zijn vingers bij het barbecueën?
A
Brande
B
Brandde
C
Brandt
D
Brand

Slide 30 - Quiz

Waarom ......... (beantwoorden) jij de vraag van de docent niet?

Slide 31 - Open question

Gisteren hebben zij het hele
hek ..............(verven).

Slide 32 - Open question

Vorige week hebben we lekker (zwemmen).

Slide 33 - Open question