Grammatica - Meewerkend voorwerp

Meewerkend voorwerp
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Meewerkend voorwerp

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Je leert het meewerkend voorwerp van een zin vinden.

Slide 2 - Slide

Zinsontleding
  1. Persoonsvorm
  2. Onderwerp
  3. Werkwoordelijk gezegde
  4. Lijdend voorwerp
  5. Meewerkend voorwerp

Slide 3 - Slide

Persoonsvorm
Zin in een andere tijd te zetten

Het woord dat verandert is de persoonsvorm

Op vakantie stuur ik mijn ouders altijd een foto.
Op vakantie stuurde ik mijn ouders altijd een foto.
pv = stuur

Slide 4 - Slide

Onderwerp
Wie/wat + pv

Op vakantie stuur ik mijn ouders altijd een foto.

Wie stuur?
ow = ik

Slide 5 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin. 
pv is altijd een werkwoord.

Op vakantie stuur ik mijn ouders altijd een foto.
wwg = stuur

Slide 6 - Slide

Lijdend voorwerp
Wat/wie + wwg + ow

Op vakantie stuur ik mijn ouders altijd een foto.

Wat stuur ik?
lv = een foto

Slide 7 - Slide

Meewerkend voorwerp
Aan wie + wwg + ow + lv

Op vakantie stuur ik mijn ouders altijd een foto.

Aan wie stuur ik een foto?
mv = mijn ouders

Slide 8 - Slide

Nora wil aan haar docent een vraag stellen.
pv = 
ow = 
wwg = 
lv = 
mv = 

Slide 9 - Slide

Nora wil aan haar docent een vraag stellen.
pv = wil
ow =
wwg = 
lv = 
mv = 

Slide 10 - Slide

Nora wil aan haar docent een vraag stellen.
pv = wil
ow = Nora
wwg = 
lv = 
mv = 

Slide 11 - Slide

Nora wil aan haar docent een vraag stellen.
pv = wil
ow = Nora
wwg = wil stellen
lv = een vraag
mv = 

Slide 12 - Slide

Nora wil aan haar docent een vraag stellen.
pv = wil
ow = Nora
wwg = wil stellen
lv = een vraag
mv = haar docent

Slide 13 - Slide