This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Meewerkend voorwerp
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Je leert het meewerkend voorwerp van een zin vinden.
Slide 2 - Slide
Voorwerp
Leg het voorwerp dat je meegenomen hebt voor je op tafel.
Slide 3 - Slide
Maak een zin met het werkwoord 'geven' en het voorwerp dat je hebt meegenomen.
Slide 4 - Open question
Voorwerp
Aan wie zou je het voorwerp willen geven?
Slide 5 - Slide
Maak de zin langer door te vertellen aan wie je het voorwerp wil geven.
Slide 6 - Open question
Zinsontleding
Persoonsvorm
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Slide 7 - Slide
Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp komt voor in zinnen waarin iemand iets 'vertelt' (uitleggen, zeggen, enzovoort) of 'geeft' (lenen, sturen, overhandigen, enzovoort).
Tip!
Bij het meewerkend voorwerp moet je de woorden 'aan' of 'voor' toe kunnen voegen of weg kunnen laten.
Slide 8 - Slide
Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. Het meewerkend voorwerp (mv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
mv = aan/voor wie + wwg + ow + (lv)?
Slide 9 - Slide
Hoe vind je de persoonsvorm van een zin?
Slide 10 - Open question
Persoonsvorm
Zin in een andere tijd te zetten
Het woord dat verandert is de persoonsvorm
Op vakantie stuur ik mijn ouders altijd een foto.
Op vakantie stuurde ik mijn ouders altijd een foto.
pv = stuur
Slide 11 - Slide
Onderwerp
Wie/wat + pv
Op vakantie stuur ik mijn ouders altijd een foto.
Wie stuur?
ow = ik
Slide 12 - Slide
Welk zinsdeel hoort ook altijd bij het gezegde?
Slide 13 - Open question
Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin.
pv is altijd een werkwoord.
Op vakantie stuur ik mijn ouders altijd een foto.
wwg = stuur
Slide 14 - Slide
Lijdend voorwerp
Wat/wie + wwg + ow
Op vakantie stuur ik mijn ouders altijd een foto.
Wat stuur ik?
lv = een foto
Slide 15 - Slide
Meewerkend voorwerp
Aan wie + wwg + ow + lv
Op vakantie stuur ik mijn ouders altijd een foto.
Aan wie stuur ik een foto?
mv = mijn ouders
Slide 16 - Slide
Nora wil aan haar docent een vraag stellen. pv =
Slide 17 - Open question
Nora wil aan haar docent een vraag stellen. gez =
Slide 18 - Open question
Nora wil aan haar docent een vraag stellen. ow =
Slide 19 - Open question
Nora wil aan haar docent een vraag stellen. lv =
Slide 20 - Open question
Nora wil aan haar docent een vraag stellen. mv =
Slide 21 - Open question
Zij
kocht
gisteren
een taart
voor haar moeder
pv
ow
gez
lv
mv
Slide 22 - Drag question
Aan de slag
Taalverzorging - Meewerkend voorwerp.
Opdracht 1-6
Bladzijde 106-107
Slide 23 - Slide
https:
Slide 24 - Link
Evaluatie
Hoe kan je het meewerkend voorwerp ook alweer vinden?
Wat is een handige tip/handig trucje bij het vinden van het meewerkend voorwerp?
In welke zin kon je het meewerkend voorwerp snel vinden?