Grammatica: woordsoorten 1.3 en 1.4

Nederlands
Grammatica Hoofdstuk 1
Woordsoorten
Let op: Toets week van 26/10/2020
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands
Grammatica Hoofdstuk 1
Woordsoorten
Let op: Toets week van 26/10/2020

Slide 1 - Slide

Terugkijken vorige les:

Slide 2 - Slide

Welke 4 vormen van het werkwoord ken je?

Slide 3 - Open question

Dave wil langskomen om iets over de sportdag te vertellen.
Wat is vertellen?
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief
D
Tegenwoordig deelwoord

Slide 4 - Quiz

Joost was onder de indruk van het bezoek.
Wat is Joost?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Lidwoord
C
Bijvoegelijke naamwoord
D
Voorzetsel

Slide 5 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
  • Kan ook een werkwoord zijn
  • Zo kort mogelijk
  • Het bestede geld was verdwenen = bijvoeglijk
  • Hij besteedde het geld = persoonsvorm

Slide 6 - Slide

Lesdoelen

- Je herkent het persoonlijk, bezittelijk en aanwijzend voornaamwoord

- Je herkent voegwoorden en voorzetsels

Tekst

Slide 7 - Slide

Voornaamwoorden:

- Persoonlijke voornaamwoorden duidt iets of iemand aan

ik, jij, mij, hij, hem, haar, hen, hun

-Bezittelijke voornaamwoorden geven bezit aan, van wie iets is

mijn jas, haar fiets, onze hond

- Aanwijzende voornaamwoorden

Verwijst naar iets: deze, die, dat, zulke, zo'n

Slide 8 - Slide

Vanavond ga IK naar de film.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
lidwoord
D
voorzetsel

Slide 9 - Quiz

De stagiaires deden hun werk naar behoren. Wat is hun?
A
Persoonlijk
B
Aanwijzend
C
Bezittelijk
D
Geen van allen

Slide 10 - Quiz

Dit gebouw staat hier al bijna 100 jaar.
Wat is dit?
A
Persoonlijk
B
Bezittelijk
C
Aanwijzend
D
Geen van allen

Slide 11 - Quiz

Maak opdracht 5

- blz 157 boek B

- klassikaal nabespreken

Slide 12 - Slide

Noem 5 voegwoorden (verbindt 2 zinnen met elkaar

Slide 13 - Open question

Uitleg voorzetsels/voegwoorden

- Voegwoorden staan meestal tussem 2 zinnen maar kunnen ook vooraan in de zin staan

Maar, omdat, toen, aangezien, en, terwijl

- Voorzetsels staan meestal voor of achter een zelfstandig naamwoord - de brug over

Slide 14 - Slide

Maak opdracht 4

- blz 150 Boek B

- klassikaal nabespreken

Slide 15 - Slide

Lesdoelen

- Je herkent het persoonlijk, bezittelijk en aanwijzend voornaamwoord

- Je herkent voegwoorden en voorzetsels

Tekst

Slide 16 - Slide

Succes met de toets
- vrijdag huiswerk oefentoets hoofdstuk 1 online

Slide 17 - Slide