Project grammatica spelling en formuleren les 4

Project grammatica spelling en formuleren

Spelling H1
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Project grammatica spelling en formuleren

Spelling H1

Slide 1 - Slide

Deze les
- Het belang van spelling
- Lesdoel
- Terugblik/voorkennis
- Uitleg
- Aan de slag
- controle

Slide 2 - Slide

Wat is de fout en waarom is dit fout?
Er zijn wegwerkzaamheden. u zult moeten omrijden, geld voor de hele wijk.

Slide 3 - Slide

Lesdoel
• Je kunt werkwoorden correct spellen in de tegenwoordige en de verleden tijd.
* Je kunt de dubbele punt correct plaatsen.

Slide 4 - Slide

Wat is het verschil tussen het werkwoordelijk gezegde en de persoonsvorm?

Slide 5 - Open question

Verdeel de volgende zin in zinsdelen:
De Zweedse Greta Thunberg gaf de Europese politiek afgelopen winter een stevig advies.

Slide 6 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
De Zweedse Greta Thunberg gaf de Europese politiek afgelopen winter een stevig advies.

Slide 7 - Open question

Wat is het onderwerp?
De Zweedse Greta Thunberg gaf de Europese politiek afgelopen winter een stevig advies.

Slide 8 - Open question

Wat is het lijdend voorwerp?
De Zweedse Greta Thunberg gaf de Europese politiek afgelopen winter een stevig advies.

Slide 9 - Open question

Wat is het lijdend voorwerp?
De Zweedse Greta Thunberg gaf de Europese politiek afgelopen winter een stevig advies.

Slide 10 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp?
De Zweedse Greta Thunberg gaf de Europese politiek afgelopen winter een stevig advies.

Slide 11 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin:
In de weken daarvoor had ze een schoolstaking georganiseerd.
A
In de weken daarvoor
B
had georganiseerd
C
ze
D
een schoolstaking

Slide 12 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin:
In de weken daarvoor had ze een schoolstaking georganiseerd.
A
In de weken daarvoor
B
had georganiseerd
C
ze
D
een schoolstaking

Slide 13 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
In de weken daarvoor had ze een schoolstaking georganiseerd.
A
In de weken daarvoor
B
had georganiseerd
C
ze
D
een schoolstaking

Slide 14 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling in de volgende zin:
In de weken daarvoor had ze een schoolstaking georganiseerd.
A
In de weken daarvoor
B
had georganiseerd
C
ze
D
een schoolstaking

Slide 15 - Quiz

Wat is steeds het verschil tussen zin 1 en zin 2 (let op het gezegde)?
1. De wind is koud.
2. De wind waait uit het oosten.

1. Onze buurman wordt timmerman.
2. Onze buurman repareert ons tuinhekje.

1. Mijn klasgenoot schijnt aardig te zijn.
2. Mijn klasgenoot maakt zijn huiswerk.
timer
1:00

Slide 16 - Slide

Werkwoordelijk gezegde

Geeft altijd aan dat iemand iets doet

Ik zit in de klas.
Hij heeft mij een pen gegeven.
naamwoordelijk gezegde

Geeft altijd aan dat iemand iets is

Ik ben docent.
Hij schijnt aardig te zijn.

Het naamwoordelijk gezegde is dan:

ben [docent]
schijnt [aardig] te zijn
vs

Slide 17 - Slide

Werkwoordelijk gezegde

Je benoemt alleen de werkwoorden:

Ik zit in de klas.
Hij heeft mij een pen gegeven.

naamwoordelijk gezegde

Je benoemt de werkwoorden en het naamwoordelijk deel:

Ik ben [docent].
Hij schijnt [aardig] te zijn.

vs

Slide 18 - Slide

In welke zin zit een naamwoordelijk gezegde?
A
Hij heeft gegeten.
B
Hij heeft een zusje gekregen.
C
Hij heeft corona.
D
Hij is een piloot.

Slide 19 - Quiz

In welke zin zit een naamwoordelijk gezegde?
A
Ben jij ook een klimaatspijbelaar?
B
Zij inspireerde anderen.
C
In meerdere Europese steden liepen scholieren te demonstreren
D
Toch zullen échte veranderingen van de Europese regeringen moeten komen.

Slide 20 - Quiz

In welke zin zit een naamwoordelijk gezegde?
A
Eet je vlees?
B
Die lekkere hamburger van de McDonald's brengt het milieu veel schade toe.
C
Een gemiddelde koe is de hele dag aan het boeren.
D
De hamburger blijkt dus erg slecht voor het milieu te zijn.

Slide 21 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde
één van de werkwoorden van het naamwoordelijk gezegde is een vorm van een koppelwerkwoord.

Wij kennen de volgende koppelwerkwoorden:
Zijn, worden, blijven, lijken, schijnen, heten en voorkomen.

Een werkwoord is alleen een koppelwerkwoord als het onderdeel is van een naamwoordelijk gezegde.

Slide 22 - Slide

Even oefenen
Maak opdracht 4 op bladzijde 218

Slide 23 - Slide

Theorieblok doorlezen
Neem 3 minuten om het theorieblok op bladzijde 51 en op bladzijde 217 door te lezen.
timer
3:00

Slide 24 - Slide

Aan de slag
Maak opdracht: 
- 3, 4, 5, 6 en 7 op bladzijde 51-53
- 3 en 5 op bladzijde 218-219

5 minuten in stilte, daarna overleggen in tweetallen.

Slide 25 - Slide

Lesdoel
• Je weet dat zinsdelen een andere functie in de zin hebben.
• Je weet hoe je de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp moet vinden.
• Je kunt de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp in een zin vinden.
* Je weet wat een koppelwerkwoord is en je kunt deze benoemen in een zin

Slide 26 - Slide

controlevragen
  • Waarin verschilt het naamwoordelijk gezegde van het werkwoordelijk gezegde?
  • Waar bestaat het naamwoordelijk gezegde uit?
  • Wat is het verband tussen een naamwoordelijk gezegde en een koppelwerkwoord?


Slide 27 - Slide