Nieuw Nederlands hoofdstuk 4 taalverzorging PV-TT

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Ik fiets met mijn vrienden op straat
A
vrienden
B
straat
C
fiets
D
ik
1 / 12
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Ik fiets met mijn vrienden op straat
A
vrienden
B
straat
C
fiets
D
ik

Slide 1 - Quiz

De persoonsvorm is altijd een .........
A
onderwerp
B
werkwoord
C
tegenstelling

Slide 2 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Wie gaat er met mij mee?
A
wie
B
gaat
C
mij
D
mee

Slide 3 - Quiz

Kijken naar filmpje 
uitleg persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 4 - Slide

Wat is de ik-vorm van het werkwoord
'branden'

Slide 5 - Open question

Wat is de ik-vorm van het werkwoord
reizen?

Slide 6 - Open question

Hoe spel je dat?
De prins (kussen) ...... de kikker
A
kusst
B
kust
C
kusd

Slide 7 - Quiz

STAM
Stam= ik-vorm (werkwoord zonder -en)
Bij jij/hij/zij komt er een 't' achter de stam.

hij brandt
zij fietst

Slide 8 - Slide

Vul het werkwoord 'lopen' in
Janny (vinden)...... hem erg leuk
(Janny loopt hem erg leuk. Loopt- je hoort een t, dus schrijf je een t)

Ik (branden) ...... mijn vinger--> Ik loop mijn vinger..!

Slide 9 - Slide

Hoe spel je dat?
Hij (vinden) ..... dat spel leuk
A
vind
B
vindt
C
vinden

Slide 10 - Quiz

Hoe spel je dat?
(Vinden) ....... hij dat leuk?
A
vind
B
vindt
C
vinden

Slide 11 - Quiz

Hoe spel je dat?
Lidia (verhuizen) .... naar een andere stad.
A
verhuizt
B
verhuist
C
verhuisd
D
verhuizen

Slide 12 - Quiz