This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
- je weet hoe je de persoonsvorm vindt
- je kent de stam van een werkwoord
- je kunt de persoonsvorm in de tt goed spellen
- In de les Nederlands heb je geleerd hoe je de persoonsvorm kan vinden
- De persoonsvorm is altijd een werkwoord
1. Verander de zin van tijd. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm
Bijvoorbeeld:
- Ik fiets naar school
- Ik fietste naar school
2. Maak de zin vragend. Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm
- Fiets ik naar school?
De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.
worden - en = word
leiden - en = leid
houden -en = houd
Soms ziet de stam van het werkwoord er gek uit
Kijk maar:
geloven - en = gelov
reizen - en = reiz
lopen - en = lop
Als je het woord moet schrijven, pas je de stam aan
naar de ik-vorm
geloven - en = gelov - de ik-vorm = geloof
reizen - en = reiz - de ik-vorm = reis
lopen - en = lop - de ik-vorm = loop
De persoonsvorm spellen in de
tegenwoordige tijd
Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat,
zijn er maar drie mogelijkheden
Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:
schrijf alleen de stam
ik loop
ik fiets
ik praat
ik vind
loop jij
fiets jij
praat jij
vind jij
Enkelvoud andere vormen:
schrijf de stam + t
jij loopt
hij fietst
zij praat
Fred vindt
Meervoud:
schrijf het hele werkwoord
wij lopen
zij fietsten
jullie praten
Fred en Laurien vinden
Stam
Stam + t
Hele werkwoord
Ik speel
Hij speelt
Wij spelen
Ik word
Je wordt
Zij worden
Ik wacht
Els wacht
Jullie wachten
Ik maak
Zij maakt
Bert en Ernie maken
Kruip jij
De baby kruipt
Baby’s kruipen
Graaf jij
De man graaft
Graafmachines graven
1. Ik loop en het paard loopt
2. Ik zing en jij zingt mee.
3. Ik vind en hij vindt.
4. Ik fluit en Jan fluit.
5. Ik rijd en mijn moeder rijdt ook.