1.8.1 Stappenplan zinsdelen benoemen

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g, t
• Leerjaar 3

Ontleden Nederlands

Grammatica zinsdelen

Persoonsvorm (PV)

De persoonsvorm is een werkwoord in de zin.

Je vindt de PV door de zin vragend te maken; het eerste werkwoord is dan de PV!

Persoonsvorm

Voorbeelden:

1. Ik loop naar buiten

2. Zij houdt van pindakaas en hagelslag

3. Ren jij altijd zo hard?

Onderwerp (Ond)

Het onderwerp geeft aan wie of wat iets doet in de zin.

Ond=wie/wat + PV + overige werkwoorden ?

Onderwerp

Voorbeelden:

1. Ik loop naar de bus

2. Zij zitten op een bankje in het park

3. Wij liggen onder een boom

Werkwoordelijk Gezegde (WWG)

Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit ALLE werkwoorden in een zin.
Dus OOK de persoonsvorm!

Werkwoordelijk Gezegde

Voorbeelden:

1. Ik loop naar de bus

2. Zij zitten op een bankje in het park

3. Wij liggen onder een boom

Lijdend Voorwerp (LV)

LV=wie/wat + Ond + WWG ?

Lijdend voorwerp

Voorbeelden:

1. Ben je iets vergeten?

2. Maak jij alle opdrachten?

Meewerkend Voorwerp (MV)

MV= aan/voor wie + Ond + WWG + LV ?

Meewerkend voorwerp

Voorbeeld:

1. Ik geef aan Piet een mooi cadeau

2. Joep en Joris hebben aan Sinterklaas een tekening gegeven.

Bijwoordelijke Bepaling (BwB)

Geeft antwoord op vragen als waar? Waarheen? Waarover? Waarom? Waardoor? Wanneer?

Ook wel  'Het 'vuilnisbakje' van de zin'  genoemd!

Bijwoordelijke bepaling

Voorbeeld:

1. Ik geef morgen een cadeau aan Linde

2. Morgen ga ik naar mijn oma.

3. Hans zit op een mooi bankje.

Zinsdelen

Oefenen:

1. Ik/ geef/ aan Piet/ een mooi cadeau

2.  Joep en Joris/ hebben/ aan Sinterklaas/ een tekening/ gegeven

3. Barbapapa/ heeft/  een lelijke kleur.