20211209 VEZO321AH niveau 3 Woordenschat

Nederlands
VEZO321AH
09 december 2021
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands
VEZO321AH
09 december 2021

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Planning
  1. TOETS 1: LEZEN: 07-10-2021
  2. TOETS 2: WERKWOORDSPELLING: 02-12-2021 & 09-12-2021
  3. TOETS 3: SCHRIJVEN: 17 februari 2022
  4. TOETS 4: PRESENTATIE: mei en juni 2022






Slide 3 - Slide

This item has no instructions

TOETS

09-12: TOETS: WERKWOORDSPELLING: 13.45:

Lennaert
Fereshta









Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Lesplanning 09-12:

Woordenschat 




Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Welke woorden ken je die
een combinatie zijn van twee woorden?

Slide 6 - Mind map

Het gaat om voorbeelden van een samenstelling.
Bijvoorbeeld: voetbal
1. voetbalwedstrijd

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

1. voetbalwedstrijd 
Woorden die bestaan uit twee of meer woorden, heten samenstellingen.

Je schrijft samenstellingen aan elkaar. 

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Voorbeelden

 zwemparadijs
boekenkast
sportdag  
lampenkap
fietsenrek 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Welke twee woorden kun je maken met de woorden taart, foto, vorm en lijstje?

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

Welke twee woorden kun je maken met de woorden computer, haar, spel en band?

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Welke twee woorden kun je maken met de woorden magnetron, maaltijd, kaartje en concert?

Slide 12 - Open question

This item has no instructions


2. ondiep 


Slide 13 - Slide

This item has no instructions

In welke stukjes kan je het woord ondiep opbreken?

Slide 14 - Mind map


2. ondiep 
Er bestaan veel woorden met be-, ge-, her-, on(t)-, ver-, wan-, en aarts- ervoor.

Deze korte stukjes zijn voorvoegsels, je schrijft ze altijd op dezelfde manier.
 

Slide 15 - Slide

Voorvoegsels zet je altijd voor een woord, zoals het woord  zelf al aangeeft: voorvoegsel. Het gaat dus om het eerste deel van een woord.



Voorbeelden 
gezang
beantwoorden
herzien
ontcijferen
vergeven
wangedrag
aartsrivaal 

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Maak de juiste combinaties van de
volgende voorvoegsels en woorden:
her, wan, hoop, kansen

Slide 17 - Open question

This item has no instructions

Maak de juiste combinaties van de
volgende voorvoegsels en woorden:
be, ver, kijken, branden

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

Maak de juiste combinaties van de
volgende voorvoegsels en woorden:
ont, ge, ploffen, zaag

Slide 19 - Open question

This item has no instructions


3. vrolijk 


Slide 20 - Slide

This item has no instructions

3. vrolijk 
Er zijn veel woorden met -heid, -lijk, -ing, -ig, 
 -er, -erd, -aar, -aard, -baar, -rik of -isch erachter. 

Deze korte stukjes zijn achtervoegsels, je schrijft ze altijd op dezelfde manier. 

Slide 21 - Slide

achtervoegsels zet je altijd achter een woord, zoals het woord zelf al aangeeft: achtervoegsels. Het gaat dus om het laatste deel van een woord.

Voorbeelden 
blijheid
duidelijk
afdeling
aardig
aansteker
eigenaar
aaibaar
fantastisch

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Welke woorden horen bij elkaar? Maak koppeltjes van twee woorden: verliefd, bereiken, verliefdheid, bereikbaar.

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

Welke woorden horen bij elkaar? Maak koppeltjes van twee woorden: armoede, beginner, armoedig, beginnen.

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

GELEERD
    Herkennen van:
    1. samenstellingen (voetbalwedstrijd)
    2. voorvoegsels (ondiep)
    3. achtervoegsels (vrolijk)


    Slide 25 - Slide

    This item has no instructions

    Woordbetekenis

    Slide 26 - Slide

    This item has no instructions

    Woordenschat VIA Handboek pag 158-159
    Woordbetekenis

    Als je in een tekst een woord tegenkomt dat je niet kent, kun je op verschillende plaatsen informatie vinden over de betekenis:
    1. In het woord zelf.
    2. In de context van het woord.
    3. In het woordenboek of op internet.








    Slide 27 - Slide

    This item has no instructions

    Woordbetekenis: In het woord zelf (pagina 158. 6.1)
    Wanneer je niet weet wat een woord betekent, kijk dan eerst of je de betekenis kunt afleiden. Misschien ken je wel een deel van het woord. Neem bijvoorbeeld het woord herproduceren. Het voorvoegsel her ken je van het woord herzien, het betekent opnieuw. Herzien betekent dat je iets opnieuw bekijkt. Wanneer je dit weet, kun je de betekenis makkelijker verklaren. Herproduceren betekent dat je iets opnieuw produceert, iets opnieuw maakt. 

    Het Nederlands kent een groot aantal van deze voor- en achtervoegsels. Wanneer je de betekenis hiervan kent, zal dat helpen bij het herleiden van de betekenis van woorden. 

    Slide 28 - Slide

    This item has no instructions

    Woordbetekenis (pag 237-238) : voor- en achtervoegsels:

    Slide 29 - Slide

    This item has no instructions

    Woordbetekenis: In de context van het woord (pagina 158. 6.2)
    Je kunt de betekenis van een woord achterhalen met behulp van de context, de omgeving van het woord. Vaak geeft de zin waarin het woord staat informatie over de betekenis. Lees daarom een stukje terug en een stukje verder, als je een moeilijk woord tegenkomt. Vaak wordt de betekenis daar uitgelegd, wordt er een voorbeeld gegeven of staat er een systeem (een woord dat hetzelfde betekend). 

    We moeten de fiets herproduceren, omdat het model al uitverkocht was voordat er een nieuw model was ontwikkeld.

    Als je niet weet wat herproduceren betekent, kijk je naar de context: We moeten de fiets..., omdat het model al uitverkocht was voordat er een nieuw model was ontwikkeld. De fiets was uitverkocht. Je kunt er dan al van uitgaan dat de fiets opnieuw gemaakt moet worden. Herproduceren betekend dus opnieuw maken. 

    Slide 30 - Slide

    This item has no instructions

    Woordbetekenis: In het woordenboek of op internet (pagina 159. 6.3)
    Als je in een tekst een onbekend woord tegenkomt, probeer je eerst achter de betekenis te komen door naar het woord zelf of naar de context te kijken. Weet je de betekenis nu nog niet, stel jezelf dan deze vraag: moet ik echt weten wat dit woord betekent om de hele tekst goed te begrijpen? Zo nee, dan kun je verder lezen. Zo ja, dan kun je de woordbetekenis opzoeken.

    Hoe doe je dat? Je kunt het woord natuurlijk in een woordenboek opzoeken. Je kunt eventueel ook op internet zoeken om te zien of je daar de betekenis vindt. 

    Slide 31 - Slide

    This item has no instructions

    Woordbetekenis: Stappenplan moeilijke woorden (pagina 159. 6.4)
    Stappenplan moeilijke woorden:

    1. Bekijk het woord goed. Misschien lijkt het op een woord dat je kent. Misschien ken je een stukje van het woord. Bijvoorbeeld: in immuunziekte staat het woord ziekte. Je weet nu dat het over een ziekte gaat. 

    2. Kijk naar de omgeving van het woord: lees een stukje terug en een stukje verder. Waar gaat de zin over? Waar gaat de alinea over? Kun je daaruit afleiden wat het woord betekend?

    3. Weet je de betekenis nog niet? Moet je echt weten wat dit woord betekend om de hele tekst te begrijpen?
    Zo ja > zoek het woord op in het woordenboek.
    Zo nee > ga verder met het lezen van de tekst.

    Slide 32 - Slide

    This item has no instructions

    Zelfwerktijd

    Studiemeter > Lesmateriaal > ViaStarttaal Online > 2F > Woordenschat > Betekenissen > oefening 1 t/m 4




    Slide 33 - Slide

    This item has no instructions

    Planning
    1. TOETS 1: LEZEN: 07-10-2021
    2. TOETS 2: WERKWOORDSPELLING: 02-12-2021 & 09-12-2021
    3. TOETS 3: SCHRIJVEN: TOETS 3: SCHRIJVEN: 17 februari 2022
    4. TOETS 4: PRESENTATIE: mei en juni 2022






    Slide 34 - Slide

    This item has no instructions

    Terugblik
    • Herhaling lesstof ter voorbereiding op toets.

    Slide 35 - Slide

    This item has no instructions