This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Periode 3
Schrijven
Slide 1 - Slide
Planning
Overtuigende tekst schrijven (4-6)
Formeel en informeel taalgebruik (7, 8, 10, 12)
Inleiding kern slot (14, 15 en 16)
Daarna schrijven van filmanalyse
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Overtuigende tekst
Tekst met een mening
Onderdeel van het examen in jaar 2
Slide 4 - Slide
Kenmerken overtuigende tekst
In een overtuigende tekst staat één mening centraal. Deze mening noem je het standpunt. Het standpunt wordt onderbouwd met een of meerdere argumenten. Argumenten zijn redenen waarom de schrijver dat standpunt inneemt.
Slide 5 - Slide
Argumenten
Door het gebruik van argumenten wil je bewijzen dat jouw mening de juiste is. (Dat jij gelijk hebt.)
Argumenten: feiten of meningen
--> Feitelijke argumenten zijn het sterkst.
Slide 6 - Slide
Soorten argumenten:
1. feitelijke argumenten (objectief)
op 1 januari vieren we nieuwjaar in Nederland
2. autoriteitsargumenten (subjectief)
Ik ben een voetballer, dus ik weet echt wel wat buitenspel is.
3. persoonlijke argumenten (subjectief)
Ik vind drop niet lekker, dus het is vies
4. emotionele argumenten (subjectief)
ik kon me heel goed herkennen in de hoofdpersoon
Slide 7 - Slide
"Sportclubs moeten gratis worden voor jongeren." Bedenk een argument tegen dit standpunt.
Slide 8 - Open question
"Sportclubs moeten gratis worden voor jongeren." Bedenk een argument voor dit standpunt.