H6 Spelling - leestekens

H5 Bijvoeglijke naamwoorden H6 Spelling 
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

H5 Bijvoeglijke naamwoorden H6 Spelling 

Slide 1 - Slide

Vandaag:

  • Lesdoel.
  • Instructie
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting

Slide 2 - Slide

Lesdoel:
H5 

Je kunt bijvoeglijke naamwoorden correct spellen

Je kunt leestekens correct gebruiken

Slide 3 - Slide

Wat weet je al over de spelling van een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 4 - Slide

Spelling bijvoeglijk naamwoord. Welk woord is goed?
A
zilvere
B
zilveren

Slide 5 - Quiz

Grammatica/spelling

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden eindigen altijd op -en.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
- Gewoon bijvoeglijk naamwoord
- Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
- Bijvoeglijk naamwoord dat is afgeleid van een voltooid of onvoltooid deelwoord

Slide 7 - Slide

Wat is de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord?
(verroesten) Het ......... tuinhek
A
verroestten
B
verroeste
C
verroesten
D
verroestte

Slide 8 - Quiz

Wat is de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord?
A
reele
B
reële

Slide 9 - Quiz

Wat is de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord?

de ...... chihuahua’s
A
aangeklede
B
aangekleede
C
aangekleedde

Slide 10 - Quiz

Wat zijn de leestekens die je voor de toets moet kennen?

Slide 11 - Open question

Welk betekenisverschil is er tussen de twee onderstaande zinnen?

a. De leerlingen van klas G1B, die te laat waren, moesten een kwartier nablijven.
b. De leerlingen van klas G1B die te laat waren, moesten een kwartier nablijven.

Slide 12 - Open question

Laat met behulp van leestekens zien dat onderstaande zin twee betekenissen kan hebben.

Onze trainer zei Jan is uiterst traag van begrip.

Slide 13 - Open question

Uitleg komma
Een komma gebruik je om de zin beter leesbaar te maken.
Je plaats een komma:
  • tussen twee persoonsvormen;
       Als jij de groente snijdt, bak ik het vlees.

  • voor een voegwoord;
        voor maar, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat, zodra

Slide 14 - Slide

Uitleg komma
Je plaats een komma:
  • tussen delen van een opsomming;
       Rianne spreekt Nederlands, Frans, Engels en Duits.

  • tussen een naam of een uitroep en de rest van de zin.
        Stop eens, ik heb een lekke band!
        Heb jij je huiswerk al af, Ewoud?

Slide 15 - Slide

Uitleg dubbele punt
Je schrijft een dubbele punt als je iets aankondigt:
een opsomming;
   Rianne spreekt vier talen: Nederlands, Frans, Engels en Duits.
een toelichting;
    We eten elke dag twee stuks fruit: dat is gezond.
een citaat.
     Vader zei: ‘Ik zet de vuile borden wel even in de vaatwasser.’

Slide 16 - Slide

Uitleg aanhalingstekens
Je gebruikt aanhalingstekens als je de directe rede gebruikt. Je geeft dan iemands woorden letterlijk weer. Dat heet ook wel ‘citeren’. Je kondigt het citaat aan met een dubbele punt.

  • Hij zei: ‘Vanmiddag om vier uur gaan we terug.’

Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt:
  • ‘Vanmiddag om vier uur gaan we terug’, zei hij.

Slide 17 - Slide

Uitleg aanhalingstekens
Je kunt iemands woorden ook weergeven in de indirecte rede. Dan gebruik je geen aanhalingstekens.
  • Hij zei dat we vanmiddag om vier uur teruggaan.
In de indirecte rede veranderen vaak het onderwerp en het gezegde, vergeleken met de originele zin:
  • directe rede: Vader zei: ‘Ik  zet de vuile borden wel even in de vaatwasser.’
  • indirecte rede: Vader zei dat hij de vuile borden wel even in de vaatwasser zou zetten.

Slide 18 - Slide

Als jij je tas inpakt maak ik alvast het ontbijt klaar.
Waar moet de komma?
A
komma tussen maak en ik
B
geen komma
C
komma tussen inpakt en maak

Slide 19 - Quiz

Directe of indirecte rede?

Vera vroeg aan Asma waar ze die mooie schoenen had gekocht.
A
Directe rede
B
Indirecte rede

Slide 20 - Quiz

Huiswerk
NN: H5 Spelling en H6 spelling
volg leerroute!

Slide 21 - Slide