2. bespreking schrijfoefeningen examen 2F, no I

VANDAAG
Wat lastig werd gevonden bij de schrijfopdracht en wat goed ging.

Ook: hoe een artikel op internet eruit moet zien.





1 / 15
next
Slide 1: Slide
nederlands LessonUpMBOStudiejaar 2

This lesson contains 15 slides, with text slides.

Items in this lesson

VANDAAG
Wat lastig werd gevonden bij de schrijfopdracht en wat goed ging.

Ook: hoe een artikel op internet eruit moet zien.





Slide 1 - Slide


woensdag 11 december 2024
12.00-13.00
Nederlands Schrijven Lw22a
L238
 

Slide 2 - Slide

 Lees de opdracht goed door, ook tijdens het schrijven en erna.
 Je krijgt tijdens het examen exact 60 minuten voor drie schrijfopdrachten.
 Op het examen krijg je niet te zien wat jouw volgende opdracht is. 

►Ga daarom niet meer doen dan de opdracht van jou vraagt. 

Slide 3 - Slide

DE SCHRIJFOPDRACHT 
(komt na deze slide)

Slide 4 - Slide

Schrijfopdracht 2

Slide 5 - Slide

WAT MOET JE DOEN? 
Weet je het nog van die tekstsoorten? 

Je bent bij deze schrijfopdracht vrijwilligers aan het werven en ook aan het informeren over dat verzorgingshuis. 



Slide 6 - Slide

ONTHOUDEN
Een komma komt vóór een signaalwoord (en meteen achter het niet-signaalwoord). Voorbeeld: 

Ik schrijf u, omdat
Ze gaat met de fiets, want
Ja, maar... (nee)



Slide 7 - Slide

ONTHOUDEN
'Op zoek' schrijf je los van elkaar. Het hele werkwoord is 'op zoek zijn' en er hoort een vast voorzetsel/kastwoord bij: 'naar'.


Denk eraan: op het examen heb je géén autocorrect. Dan schrijf je vast de namen van de maanden met een kleine letter. Ook mevrouw schrijf je met een kleine letter.

Slide 8 - Slide

ONTHOUDEN
Begin van de zin? Hoofdletter. Niet middenin de zin. 
Einde van de zin? Een punt. 
 
Namen van organisaties? Hoofdletter. Dus verzorgingshuis De Laatste Snik.

Jouw eigen naam? Hoofdletter! Ook jouw achternaam. Die is uniek. 



Slide 9 - Slide

TOPS
Woordkeuze
het onderstaande e-mailadres; in beweging blijven; mindervalide; de oude garde; 






Slide 10 - Slide

ARTIKEL OP INTERNET
... dat heeft altijd een titel met een hoofdletter en géén punt of komma aan het eind. Ook heeft het géén aanhef. Het is geen brief.

Schrijf altijd in alinea's en schrijf achter elkaar door in zo'n alinea.

Het heeft altijd een afsluiting. Wie schrijft het? Je hebt een examenrol, die zet je hier neer. 

Slide 11 - Slide

CIJFERS (bij benadering)
  • Thijmen: 6.8
  • Leroy: 5.4
  • Tim: 5.4
  • Janco: 7.3
  • Berend: 7.3


Slide 12 - Slide

WAAR OP GELET WORDT
1. Samenhang: logica. Klopt het wat je zegt? Of zeg je het nog een keer, maar dan in andere woorden? 
 
2. Publiek: formeel of juist niet. Belangrijk: begin je met 'u', dan houd je dat vast. 

3. Doel: de opdracht voltooien.

Slide 13 - Slide

WAAR NOG MEER OP GELET WORDT 
4. Woordenschat: afwisseling/variatie. In signaalwoorden en andere woorden.

5. Spelling: werkwoorden en zelfstandige naamwoorden. 

6. Leesbaarheid: het soort schrijven dat het examen van je vraagt. Hier dus een artikel op het internet. Hoe ziet dat eruit?

Slide 14 - Slide

EINDE VAN DE LES
Volgende week gaan we weer oefenen met een schrijfopdracht. 

Slide 15 - Slide