This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Hij faken (v.t.) dat hij carpoolen (v.t.) want hij ging gewoon met zijn eigen auto.
A
fakte,carpoolde
B
fakte,carpooldde
C
fakete,carpoolde
D
faketen, carpooldde
Slide 1 - Quiz
wat gaan we doen?
voorbereiding op toets spelling
alle doelen op een rijtje
alle onderdelen kort herhalen
Slide 2 - Slide
begin bij het eind
Ik weet hoe ik de SPIEKTRUC moet gebruiken
• Ik weet hoe ik Engelse werkwoorden moet vervoegen
• Ik weet wanneer ik een tussenletter (–s en (e)n) moet schrijven in samenstellingen • Ik kan het meervoud van ZN schrijven • Ik weet wanneer ik het weglatingsteken moet gebruiken • Ik weet wanneer ik wel en wanneer ik geen hoofdletters moet gebruiken
Slide 3 - Slide
De glazen (glanzen, vt) op de tafel van het restaurant.
Slide 4 - Open question
Femke en Tim zijn best wel (verbazen).
Slide 5 - Open question
De stratenmaker (verbreden, vt) de weg.
Slide 6 - Open question
De fotograaf hing de (vergroten) foto's aan de muur.
Slide 7 - Open question
Rick en Maud zijn helemaal (settelen).
Slide 8 - Open question
Gisteren (racen, vt) hij over het veld.
Slide 9 - Open question
Heb jij zijn tijd (timen)?
Slide 10 - Open question
Slide 11 - Slide
maak van de volgende woorden een samenstelling: groente+ soep, rijst +pap, rood+ kool
Slide 12 - Slide
Peer + sap
Beer + sterk
Spelling + controle Spin + wiel Zon + paneel Rijst + pap Reus + leuk Pan + koek