Nederlands Spelling Werkwoordspelling

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 3

Welkom bij Nederlands 

Telefoons wil ik niet zien

IPad plat bij instructie

Leesboeken?

Wat gaan we doen?

Wat hebben we vorige week gedaan

Wat gaan we deze week doen?

Les 1 

 Herhaling: 'Verleden en voltooide tijd' en werkwoordspelling

Les 2 

 Herhaling: 'Verleden en voltooide tijd' en werkwoordspelling

Wat gaan we na de vakantie doen?

Leerdoelen

Aan het eind van deze les weet je: 

• de spellingsregels toe te passen;

• werkwoordsfouten te herkennen;

Nederlands 

Hoofdstuk 3 Spelling

Werkwoordspelling..

Welke zin is goed?

1. Hij verteld een verhaal
2. Hij vertelt een verhaal
3. Hij heeft een verhaal vertelt
4. Hij heefd een verhaal verteld

Stam en ik-vorm

Infinitief	Stam	Ik-vorm
vinden	vind	(ik) vind
lopen	lop	(ik) loop
vallen	vall	(ik) val
beloven	belov	(ik) beloof

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

geloven

1. gelov - geloof
2. gelof - geloof
3. gelov - geloov
4. geloov - geloof

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

blozen

1. bloos-bloos
2. bloz-bloos
3. bloz-bloz
4. bloz-blos

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

kopiëren

1. kopie - kopieer
2. kopiër - kopiër
3. kopiër - kopieer
4. kopieer - kopieer

Wij hebben gisteren hardgelopen.
Persoonsvorm?

1. wij
2. Hebben
3. Hebben hardgelopen
4. gisteren

wat is de persoonsvorm:
Jacob wil heel graag gamen.

1. Jacob
2. gamen
3. wil
4. graag

Dus!

De persoonsvorm vind je door:

De zin vragend te maken 

De zin in een andere tijd te zetten 

meervoud of enkelvoud maken van de zin 

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in tegenwoordige tijd?
Hij (dansen) de tango.

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?
(drinken) jij graag thee?

1. drink
2. drinkt

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?
Hij (landen) op Schiphol.

1. land
2. landt

Wat zijn sterke werkwoorden?

1. Werkwoorden die van klank veranderen als je de pv in de verleden tijd zet.
2. Werkwoorden die niet van klank veranderen als je de pv in de verleden tijd zet.
3. Werkwoorden die aangeven dat een onderwerp sterk is.
4. Woorden die met 'sterk zijn' te maken hebben.

Wat gebeurt er met het werkwoord 'werken' als je het in de verleden tijd zet?

Hoe schrijf het werkwoord in de verleden tijd?
Hij (rekenen) het bedrag uit.

Hoe schrijf het werkwoord in de verleden tijd?
Wij (beantwoorden) alle vragen correct.

Hoe schrijf het werkwoord in de verleden tijd?
Simone (geven) de collectant vijf euro.

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Ik (koken) pasta.

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Wij (zetten) de pot op tafel.

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Rodney (zingen) hartstikke vals.

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Hij (landen) op Schiphol.

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Hij heeft haar (beschermen)

1. Beschermd
2. Beschermt

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Ik heb (schaatsen).

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Zij hebben (betalen).

1. betaalt
2. betaald

Evaluatie

Lesdoelen behaald?

Hoe ging de les? Wat kan er anders?