39_les2

NEDERLANDS - HOO
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

NEDERLANDS - HOO

Slide 1 - Slide

Aan het einde van de les...
  • Heb je 10 minuten gelezen in je leesboek. 
  • Kun je het verschil aanwijzen tussen een voorzetselvoorwerp en een bijwoordelijke bepaling
  • Kun je het verschil aanwijzen tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde 
  • Weet je het verschil tussen een persoonlijk en een bezittelijk voornaamwoord

Slide 2 - Slide

Lesprogramma
  • 10 minuten lezen / huiswerkcontrole
  • Huiswerk: Opdracht 4+5, blz. 29 bespreken/ samen maken
  • Uitleg persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord
  • Werken aan Startopdracht  + opdracht 1 &2 = huiswerk
  • Tijd over? Zinsdelenquiz
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Bespreken opdracht 4,  blz. 29
Op de middelbare school = bwb                   Veel mensen = ow
Je = ow                                                                       het = lv
dat = lv                                                                        hoeft te laten lijden = wg
Een school in Arkansas (VS) = ow                 om zijn lunch = vv
Op de deur van een jongensschool = bwb    echter = bwb
Komt brengen = wg                                            in dat laatste = vv
dan = bwb


Slide 4 - Slide

Bespreken opdracht 5,  blz. 29
NAAMWOORDELIJK GEZEGDE: TOESTAND IPV HANDELING
Koppelwerkwoord in de zin: zijn, worden, blijken, blijven, schijnen, lijken
Het gezegde = alle werkwoorden  + de toestand
Stappen: 1. PV  2. OW  3. WG OF NG? 
5.3 Ondanks de zware training blijft deze turnster enthousiast. 
5.4 De musical Soldaat van Oranje lijkt me geweldig! 


Slide 5 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
verwijst naar personen, dieren of dingen: 
 Zij zijn leuk, hij is verlegen, wij hebben een kat, ik heb het  in mijn tas gestopt, jij hebt geen idee. 

Persoonlijk voornaamwoord: vervang door hij of hem 
Is deze snoepzak van jullie?  Is deze snoepzak van hem?  (jullie = pers.vnw)


Slide 6 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
geeft aan van wie iets is. Geeft bezit aan. 
Mijn moeder, jouw tas, zijn broek, haar haren, jullie idee, onze klas. 

Bezittelijk voornaamwoord: vervang door zijn 
Is dit jullie snoepzak van jullie?  Is dit zijn snoepzak?  (jullie = bez.vnw)


Slide 7 - Slide

Opdrachten
Maak de Startopdracht + opdracht 1 en 2  op blz. 30


Klaar? Ga verder met de opdracht 3 + 4
timer
7:00

Slide 8 - Slide

Huiswerk + volgende les
Huiswerk  volgende les (in Magister): 
Grammatica H1 WS Startopdracht + opdracht 1+ 2 (blz. 30,31)

Volgende les gaan we aan de slag met: 
Grammatica WS: Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord


Slide 9 - Slide

Op zondagmorgen is Emma slaperig. Bij welk zinsdeel hoort slaperig?
A
naamwoordelijk gezegde
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 10 - Quiz

Ik twijfel over mijn kledingkeuze.
Wat voor zinsdeel is 'over mijn kledingkeuze'?
A
BIjwoordelijke bepaling
B
Voorzetselvoorwerp

Slide 11 - Quiz

Jurre kwam blij uit de kantine.
Wat is 'uit de kantine'?
A
bijwoordelijke bepaling
B
voorzetselvoorwerp

Slide 12 - Quiz

Een workaholic is getrouwd met zijn werk
Wat voor gezegde bevat deze zin?

A
naamwoordelijk
B
werkwoordelijk

Slide 13 - Quiz