1. Maak een zin met een voltooid deelwoord.
Voorbeeld = Ik heb een sinaasappel geperst.
Klaar? Plak je post-it op het bord.
2. Pak een post-it van iemand anders.
Maak van het voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord.
Voorbeeld = De geperste sinaasappel.
Klaar? Plak de post-it terug op het bord.