Autotroof: maakt zelf organische stoffen door fotosynthese
Heterotroof: eet andere organismen om aan organische stoffen te komen
Slide 4 - Slide
Examenvraag
2017 - II
vraag 2
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Trofisch niveau: een schakel in een voedselketen
Producenten (autotroof) Zetten anorganische stoffen om in organische stoffen Consumenten (heterotroof) Hebben organische stoffen nodig voor maken andere organische stoffen Reducenten (heterotroof) Zetten organische stoffen om in anorganische stoffen zorgen voor mineralisatie
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Habitat
Natuurlijke leefomgeving van een soort
Leefomgeving van een organisme met specifieke biotische en abiotische factoren
Slide 11 - Slide
Niche
De rol die het organisme speelt in het ecosysteem Interactie met het ecosysteem voeding; wat eet het, door wie wordt hij gegeten ? Andere taken; nest bouwen, graven etc.
Niche
Slide 12 - Slide
Examenopgave
2018-I
opdr. 27 & 28
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Piramide van energie
Slide 17 - Slide
Productie
Producenten door
foto-/chemosynthese: energie uit zonlicht --> chemische energie.
bruto primaire productie (BPP)
Gebruiken producenten voor:
- brandstof: dissimilatie (D)
- bouwstof: groei/ontwikkeling (NPP)
NPP = BPP - D
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Draagkracht
De draagkracht is de maximale populatiegrootte waarvoor in een gebied voldoende voedsel, schuil- en nestplaatsen zijn.
Beperkende factoren remmen de populatiegroei waardoor deze onder de draagkracht blijft, zoals concurrentie van andere soorten, predatie, onvoldoende voedsel, ziektes en andere oorzaken van sterfte.
Slide 20 - Slide
Dynamisch evenwicht
Schommelingen rond de draagkracht
Predatorenpiek altijd ná prooipiek (ook dal)
Slide 21 - Slide
Accumulatie van persistente stoffen
Slide 22 - Slide
Symbiose
M: mutualisme (beiden soorten hebben voordeel). Bijvoorbeeld: korstmossen, wortelknolletjes bij vlinderbloemigen, bittervoorn en zoetwatermossel
C: commensalisme (een soort heeft voordeel; de ander heeft geen nadeel, maar ook geen voordeel). Bijvoorbeeld: zeepok op een mossel
P: parasitisme (een soort heeft voordeel; ander heeft nadeel). Bijvoorbeeld: spoelwormen, bloedzuigers, lintwormen, etc.
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Koolstofkringloop
Binas 93F
Slide 25 - Slide
Stikstofkringloop
Binas 93G
Slide 26 - Slide
N-kringloop in het echte leven
Slide 27 - Slide
Eutrofiëring
Slide 28 - Slide
Eutrofiëring
Voedselrijker worden van water/bodem
vb sloot
alg->watervlo-> brasem-> snoek
Slide 29 - Slide
Examenopgave
2018 I
maken opdr. 29
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Antwoorden
Slide 32 - Slide
Broeikasteffect vs versterkt broeikaseffect
Natuurlijk broeikaseffect
Versterkt broeikaseffect
Slide 33 - Slide
Verspreidingsgebied
Areaal: daar waar de soort op aarde voorkomt.
Bepaald door de tolerantiegrens voor abiotische factoren (=beperkende factor)
Slide 34 - Slide
Beperkende factor
De factor (abiotisch) die de snelheid of de groei van het proces bepaalt doordat er slechts een gelimiteerde hoeveelheid van beschikbaar is.