This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
P.W.
Unit 2
15 december
(donderdag)
Slide 3 - Slide
Taking the register (roll call)
Learning goals
Grammar recap
Homework check
What do you need?
Let's get down to work (exercises)
Exit ticket
Homework
English
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
- Grammatica herhalen
- Extra oefenen met de grammatica
- Luister- en kijkvaardigheid oefenen
- Leesvaardigheid oefenen
Slide 6 - Slide
iPad workbook notebook pen earpods
A and pencil
Slide 7 - Slide
's / ' / of
Slide 8 - Slide
Gebruik:
Om bezit aan te geven
Om aan te geven wat bij wat hoort
Vorm:
's
'
of
's:
Bezit van personen / dieren
Mister Sebel's lesons are awesome.
The dog's bone.
':
Bij bezit van personen / dieren met meervouds-s
My parents' house.
The chickens' eggs.
's / '/ of
bezit
of:
bij dingen, plaatsen en landen
The entrance of the school.
The mayor of London.
The flag of the UK.
Slide 9 - Slide
conjunctions
Slide 10 - Slide
Gebruik:
Om woorden ...
zinsdelen ...
zinnen ...
... met elkaar te verbinden
Opsomming:
and = en
She speaks English and German.
both ... and = zowel ... als
It was made by both Mike and Anton.
conjunctions
voegwoorden
Reden:
because = omdat
I studied hard because Mr. Sebel told me to.
Gevolg:
so = dus
I like English so I always do my homework.
Tegenstelling:
but = maar
I hate French butI love English.
although = hoewel
He went to school alhough he was ill.
Keuze:
or = of
Would you like tea or coffee?
either ... or = of ... of
You can do it either today or tomorrow.
Tijd:
as soon as = zodra
I went home as soon as I heard about it.
until = (tot)dat
I will wait until you get here.
when = wanneer
He fainted when he saw the ghost.
Voorwaarde:
if = als
I can finish this today if you help me.
unless = tenzij
I can't come unless I am allowed to.
Slide 11 - Slide
past simple vs. present perfect
Slide 12 - Slide
le
past simple present perfect
het verschil
Gebruik:
voorbij / afgelopen
belangrijk wanneer
Bevestigend (+):
werkwoord +ed
2e rijtje
Ontkennend (-):
didn't + werkwoord
Vragend (?):
Did + werkwoord
WALDY:
When, Ago, Last, Days/Dates, Year/Yesterday
Gebruik:
verleden begonnen, nu nog zo
resultaat nog merkbaar
Bevestigend (+):
have/has + werkwoord + ed
have/has + 3e rijtje
Ontkennend (-):
haven't/hasn't + werkwoord + ed
haven't/hasn't + 3e rijtje
Vragend (?):
Have/Has + werkwoord +ed
Have/Has + 3e rijtje
FYNE JAS:
For, Yet, Never, Ever, Just, Already (Always), Since
Slide 13 - Slide
short answers
Slide 14 - Slide
Gebruik:
In het Engels is het heel onbeleefd om alleen met 'Yes' of 'No' te antwoorden
Geef daarom altijd antwoord met een kort zinnetje
Vorm:
Herhaal het eerste werkwoord uit de vraag
Maak bij een 'No-antwoord' het werkwoord ontkennend
Vervang onderwerp met: I, you, he, she, it, we, you, they
De tijd verandert niet
short answers
korte antwoorden
Voorbeelden:
Do you like mister Sebel?
Yes, I do. / No, I don't.
Has he got a sister?
Yes, he has. / No, he hasn't.
Were they late?
Yes, they were. / No, they weren't.
Can I help you?
Yes, you can. / No, you can't.
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
A. Answer the questions. B. Find the words that tell you in which text you can find the answers. C. Indicate (geef aan) what the text is about. D. Look at the text type, titles and illustrations. E. Read the paragraph precisely and find the answer. F. Read the questions. G. Roughly read the text and find out what each paragraph is about.
Put the sentences in the correct order.
Start with the first step, then the second, etc.
1
2
3
4
5
6
7
A
B
C
D
E
F
G
Slide 17 - Drag question
ExamPreparation
Read: Music on YouTube, page 142+143,workbook A
Do: Exercise 7,page147,workbook A
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
ExamPreparation
Look at: Music on YouTube, page 142+143,workbook A
Do: Exercise 7,page 147,workbook A
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Exercise7, page 147
niet
wel
niet
wel
niet
niet
Slide 22 - Slide
ExamPreparation
Read: About a boy, page 148+149,workbook A
Do: Exercise 3a,page 151,workbook A
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Put the sentences in the correct order. What happens first and what happens last in Marcus's life?
Marcus's mum and dad split up.
Roger and Marcus's mum have a big argument.
Roger, Marcus and his mum order pizzas.
Marcus and his mum talk about her boyfriends.
Roger leaves.
Marcus's mum is often sad.
Marcus and his mum move to London.
1
2
3
4
5
6
7
Slide 25 - Drag question
ExamPreparation
Read: About a boy, page 148+149,workbook A
Do: Exercise 5,page 152,workbook A
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Exercise5, page 152
Hij wil zeker weten of het uit is tussen zijn moeder en Roger. Hij weet het niet zeker omdat hij hun ruzie niet echt goed begreep.
Of zijn moeder verdrietig is omdat ze geen vriend heeft of om iets anders.
Hij is verhuisd met zijn moeder en woont nu in Londen. Zijn vader woont in Cambridge en heeft vriendinnen Zijn moeder heeft vriendjes.