Telwoord en voegwoord 2vwo

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

5 min lezen

Wat ligt er op tafel?

- Je laptop of tablet, nog op stand-by

- Je leesboek

Veel plezier met lezen!

Planning van vandaag

- Herhaling zinsdelen

- Uitleg telwoord

- Uitleg voegwoord

- Zelfstandig werken

Welk woord is een koppelwerkwoord?

1. Maken
2. Schijnen
3. Kijken
4. Reizen

Wat is het gezegde in deze zin:
De agent bleef geduldig.

1. De agent
2. bleef
3. bleef geduldig
4. geduldig

Wat is het wg in de volgende zin:
Ik realiseer me iets verschrikkelijks!

1. Ik
2. realiseer
3. realiseer me
4. iets

Wat is het vv in de volgende zin:
Heiko verlangt naar een kop warme chocomelk.

1. verlangt
2. verlangt naar
3. naar een kop warme chocomelk
4. een kop warme chocomelk

Wat is een bijv.bep in deze zin:
In de zeer grote woestijn staan enorme piramides.

1. zeer
2. zeer grote
3. enorme
4. zeer grote, enorme

Wat is het obwb in de volgende zin:
In de zeer grote woestijn staan enorme piramides.

1. zeer
2. zeer grote
3. enorme
4. zeer grote, enorme

Wat is de bijst. in deze zin:
In Bataviastad, een plek in Lelystad, kan je gezellig winkelen.

1. Bataviastad
2. een plek in Lelystad
3. kan je gezellig winkelen
4. gezellig

Wat is het mv in de volgende zin:
Wie een flapuit is, moet je geen geheim vertellen.

1. een flapuit
2. Wie een flapuit is
3. je
4. geheim

Wat is het ow in deze zin:
Zit jij te gamen, terwijl je op zou moeten letten?

1. Jij
2. je
3. terwijl je op zou moeten letten
4. zit te gamen

Wat is de bijv.bijzin in deze zin:
Het prachtige meisje, dat een parel draagt, hangt in het Mauritshuis

1. Het prachtige meisje
2. prachtige
3. dat een parel draagt
4. hangt in het Mauritshuis

Telwoord

Je leert bepaalde en onbepaalde hoofd- en rangtelwoorden herkennen.

Hoofdtelwoorden

Hoofdtelwoorden geven een hoeveelheid aan. 

Er zijn bepaalde en onbepaalde hoofdtelwoorden.

Bepaald hoofdtelwoord (bep.hoofdtelw.) = een precies aantal

Bijvoorbeeld: vijf, duizend, honderdnegentig

Onbepaald hoofdtelwoord (onbep. hoofdtelw.) = een onduidelijk aantal

Bijvoorbeeld: een paar, een beetje, enkele

Hoeveel hoofdtelwoorden staan in deze zin:
Op de vierde dag had hij twee toetsen, daar had hij weinig zin in.

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Welk woord is een onbepaald hoofdtelwoord?

1. twaalf
2. enkele
3. sommige
4. vijftien

Rangtelwoorden

Rangtelwoorden geven een volgorde, een plaats in een reeks aan.

Er zijn bepaalde en onbepaalde rangtelwoorden.

Bepaalde rangtelwoorden (bep. rangtelw) = een duidelijke plaats in een reeks. Bijvoorbeeld: eerste, derde, negende

Onbepaalde rangtelwoorden (onbep. rangtelw) = een onduidelijke plaats in een reeks. Bijvoorbeeld: middelste, laatste, meeste.

Is 'vijfde' een bepaald of onbepaald rangtelwoord?

1. Bepaald
2. Onbepaald

Welk woord is een onbepaald rangtelwoord?

1. weinige
2. zesde
3. miljoen
4. laatste

Voegwoord

Je leert nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden herkennen en gebruiken.

Maar eerst een rondje galgje!

Voegwoord

Een voegwoord verbindt twee woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar.

Bijvoorbeeld:

Appels of peren

De blije winnaar en de teleurgestelde verliezer

Naomi bestelt een vegetarische pizza, want ze eet geen vlees.

Welk voegwoord staat in deze zin:
Nadat de trein was vertrokken, zag Elise dat ze haar tas in de trein had laten liggen.

1. Nadat
2. zag
3. dat
4. laten

Welk vw staat in de volgende zin:
Ben jij aan het gamen, terwijl je eigenlijk moet opletten?

1. aan
2. terwijl
3. eigenlijk
4. moet

Nevenschikkend voegwoord

afk = ns.vgw

Een voegwoord dat twee woorden, woordgroepen, of twee hoofdzinnen met elkaar verbindt.

Er zijn vijf nevenschikkende voegwoorden: 

dus, en, maar, of, want

Onderschikkend voegwoord

afk = os.vgw

Een voegwoord dat meestal een bijzin verbindt met een hoofdzin.

Voorbeelden zijn: als, dan, doordat, zodat, zodra, terwijl, toen, omdat, hoewel

Welk woord is een nevenschikkend voegwoord?

1. Zodat
2. Voegwoord
3. Toen
4. Maar

Wat is het os.vgw in deze zin:
Nadat de trein was vertrokken, zag Elise dat ze haar tas in de trein had laten liggen.

1. Nadat
2. zag
3. tas
4. had laten liggen

Aan de slag

Huiswerk:

Cursus 5 grammatica

§8 telwoord opdracht 1 en 3

§10 voegwoord opdracht 3 en 5

(Blz. 220, 221 en blz. 224, 225)