Formuleren - Persoonsvorm: enkelvoud of meervoud? Basis 3

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Persoonsvorm: enkelvoud of meervoud?

Leerdoelen

Je leert over het enkelvoud en het meervoud van de persoonsvorm.

Je leert dat het onderwerp en de persoonsvorm bij elkaar horen.

Cursus 6, paragraaf 3, blz. 186

Enkelvoud

Je kan er 'één' voor zetten

één fiets

één school

één laptop

één klasgenoot

Meervoud

Je kan er 'twee' voor zetten

twee fietsen

twee scholen

twee laptops

twee klasgenoten

Persoonsvorm

Nodig bij zinnen ontleden: pv, ow, etc.

Nodig bij werkwoordspelling!

De persoonsvorm is altijd een werkwoord!

Onderwerp

Het onderwerp hoort altijd bij de persoonsvorm.

Wie/wat + persoonsvorm?

antwoord is het onderwerp

De jonge vogel op de waslijn zong de hele ochtend.

Zoek voor jezelf de persoonsvorm en het onderwerp

De jonge vogel op de waslijn zong de hele ochtend.

persoonsvorm = zong

onderwerp = De jonge vogel op de waslijn

zong = enkelvoud

De jonge vogel op de waslijn = enkelvoud

Alle mensen op het water varen in een bootje.

Zoek de pv en het ow

Alle mensen op het water varen in een bootje.

persoonsvorm = varen

onderwerp = Alle mensen op het water

varen = meervoud

Alle mensen op het water = meervoud

Iedereen ging buiten spelen in de zon.

Zoek de pv en het ow

Iedereen ging buiten spelen in de zon.

persoonsvorm = ging

onderwerp = iedereen

ging = enkelvoud

iedereen = enkelvoud

Let op! soms lijkt een ow meervoud, maar is enkelvoud

De brandweer bluste de brand.

persoonsvorm = bluste

onderwerp = De brandweer

(denk aan een of twee ervoor zetten)

bluste = enkelvoud

De brandweer = enkelvoud

!

1. De kudde schapen graast op de dijk.
2.  Jouw hersens zijn buiten werking.
3. De media duikt bovenop de affaire van Kanye West.
4. Het vee van de boer is er vandoor gegaan 

Aan de slag

• Cursus 6, formuleren, blz. 184 
• Maak opdrachten 1 t/m 4;

Huiswerk

• Hoofdstuk 3, taalverzorging, persoonsvorm enkelvoud of meervoud, blz. 76/77;
• Lees de theorie en maak alle opdrachten.

Wat heb je van deze les onthouden?