Les 6: redekundig ontleden


Welkom 
A2I!
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson


Welkom 
A2I!

Slide 1 - Slide

Programma
  1. Terugblik
  2. Doel benoemen
  3. Instructie
  4. Zelf aan de slag
  5. Afsluiting 


Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
...weet je wat redekundig ontleden is. 
...weet je wat de 7 stappen tot redekundig ontleden zijn. 

Slide 3 - Slide


Wat is redekundig ontleden?
A
Je kijkt naar de soort woorden
B
Je kijkt naar de functie van woorden

Slide 4 - Quiz


Wat hoort bij redekundig ontleden?
A
zelfstandig naamwoord
B
onderwerp
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 5 - Quiz

Welke zinsdelen heb je geleerd op de basisschool en in klas 1?

Slide 6 - Mind map

Alle zinsdelen op een rijtje
  • Persoonsvorm (pv)
  • Onderwerp (ond)
  • Werkwoordelijk gezegde (wwg)
  • Lijdend voorwerp (lv)
  • Meewerkend voorwerp (mv)
  • Bijwoordelijke bepaling (bwb)
  • Voorzetselvoorwerp (vzv)

Slide 7 - Slide


Wat is de juiste volgorde van ontleden?
A
pv gez ond andere zinsdelen
B
ond pv gez andere zinsdelen
C
gez pv andere zinsdelen ond
D
gez pv ond andere zinsdelen

Slide 8 - Quiz

Verdeel de zin in zinsdelen.

Welke zin is goed?
A
De / meisjes / liepen / gisteren/ over straat.
B
De meisjes / liepen / gisteren /over straat.
C
De meisjes / liepen / gisteren / over / straat.
D
De meisjes liepen / gisteren over straat.

Slide 9 - Quiz

Verdeel de zin in zinsdelen.

Welke zin is goed?
A
Onze kat / is helaas / deze zomer / overleden / aan ouderdom.
B
Onze kat / is / helaas / deze zomer / overleden aan ouderdom.
C
Onze kat / is / helaas / deze zomer / overleden / aan ouderdom.
D
Onze kat is / helaas / deze zomer / overleden / aan ouderdom.

Slide 10 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?

Achmed wil graag een zoen geven aan Amira.
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 11 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?

De fiets van mijn broer stond in de schuur van mijn ouders.
A
2
B
4
C
3
D
5

Slide 12 - Quiz


Hoeveel zinsdelen heeft de basiszin van 'versturen'?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 13 - Quiz


Hoeveel zinsdelen heeft de basiszin van 'paardrijden'?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 14 - Quiz

Persoonsvorm
De persoonsvorm is altijd een werkwoord!

Zet de zin in een andere tijd

Ik loop naar huis.
Ik liep naar huis.

Slide 15 - Slide

Onderwerp
Vraag: wie (of wat) + persoonsvorm

Ik loop naar huis.
Wie loopt?
Ik

Slide 16 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Zoek alle werkwoorden in de zin
De persoonsvorm is ook altijd een werkwoord!


Mijn zusje heeft een nieuwe telefoon gekocht.

Slide 17 - Slide

Je kunt met die app gemakkelijk 1 gigabyte ruimte vrijmaken in het geheugen van je smartphone.

Wat is 'met die app' voor zinsdeel?

A
onderwerp
B
bijwoordelijke bepaling
C
meewerkend voorwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 18 - Quiz

Ik weet dat niet.

Wat is 'dat' voor zinsdeel?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 19 - Quiz

Er wordt je regelmatig een vraag ter bevestiging gesteld.

Wat is 'je' voor zinsdeel?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 20 - Quiz

Ze zeggen weinig onder het eten.

Wat is 'onder het eten' voor zinsdeel?
A
meewerkend voorwerp
B
werkwoordelijk gezegde
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 21 - Quiz

De hond lag toen in de tuin te slapen.

Wat is 'toen' voor zinsdeel?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 22 - Quiz

Ontleed onderstaande zin.

Die persoon moet veel fantasie hebben.
A
pv ond lv wwg
B
ond pv mv wwg
C
ond pv lv wwg
D
ond wwg lv pv

Slide 23 - Quiz

Ontleed onderstaande zin.

Ik hoop het.
A
pv ond lv
B
ond pv mv
C
ond pv lv
D
ond wwg lv

Slide 24 - Quiz

Ontleed onderstaande zin.

Mijn moeder gaf de planten water.
A
pv ond mv lv
B
ond pv lv mv
C
pv ond lv mv
D
ond pv mv lv

Slide 25 - Quiz

Zelf aan de slag
  • Maak opdracht 1, 2, 3 en 5 pagina 26 en 27
  • Je mag zachtjes overleggen met je buur. 
  • Je maakt de opdrachten in je schrift!
  • Let op spelling en het maken van goede zinnen!
  • Klaar? Ga dan stillezen

Slide 26 - Slide

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: woensdag 5 maart
  • Verder met les 6 --> meewerkend, lijdend voorwerp, voorzetselvoorwerp en bijwoordelijke bepaling

Slide 27 - Slide