This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Nederlands
Welkom bij Nederlands
Slide 1 - Slide
Programma:
1.1. Verwijzen
1.2. Signaalwoorden
1.3. Opbouw van je tekst
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Verwijswoorden
Siem heeft zin in de vakantie. Hij gaat dan samen met zijn ouders een weekje weg. Zijn vader heeft hem verteld dat ze naar Kreta gaan. Daar zullen ze in een huisje verblijven, dat groter lijkt dan het is.
Slide 4 - Slide
Verwijswoorden
Een appel is gezond, omdat een appel veel vezels bevat.
of:
Een appel is gezond, omdat die veel vezels bevat.
Hoe weet je dat je 'een appel' kunt vervangen door 'die'?
Slide 5 - Slide
Hoe verwijs je?
De appel, dus: de appel die
Het bedrijf, dus: het bedrijf in auto-onderdelen dat
Slide 6 - Slide
Verwijswoorden
Slide 7 - Slide
Wat / dat
'Wat' gebruik je:
Na de overtreffende trap: het liefste/mooiste/leukste
Na alles/(n)iets/(n)iemand/men/iedereen (bijv. alles wat ik wil)
Je verwijst naar een hele zin (bijv. gisteren zijn we naar de film geweest, wat ontzettend leuk was)
Slide 8 - Slide
Voorbeelden
Dat is het stomste wat ik ooit gedaan heb.
Dat is alles wat ik wil.
Er stond vanochtend een grote file op de A27, wat erg jammer was.
Slide 9 - Slide
Vul in: De klasgenoot ... ik dit maak, heeft de pen ... ik altijd graag schrijf.
A
met wie, met wie
B
waarmee, waarmee
C
met wie, waarmee
D
waarmee, met wie
Slide 10 - Quiz
Wie of waarmee?
Waarmee: verwijst naar dieren en dingen met waar + voorzetsel.
De trein WAARMEE ik ben aangekomen, vertrekt.
Wie: Verwijst naar personen met voorzetsel + wie.
De sportvrouw, OVER WIE iedereen praat, is ziek.
Slide 11 - Slide
Hen/hun?
– Hen: alleen na een voorzetsel of als lijdend voorwerp:
Geef je de cadeaubonnen aan hen? Marit belt hen vandaag.
– Hun: alleen om bezit aan te geven of als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel:
Wat is hun telefoonnummer? Geef je hun een cadeaubon?
Slide 12 - Slide
Wat weet je nog over signaalwoorden en tekstverbanden?
Slide 13 - Mind map
Met welk tekstverband hebben we hier te maken?
Ik ben van mening dat we geen vlees meer moeten eten, maar mijn beste vriend denkt daar anders over.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Voorbeeld
D
Reden
Slide 14 - Quiz
Met welk tekstverband hebben we hier te maken?
Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op mijn bruiloft.
A
Oorzaak-gevolg
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Voorbeeld
Slide 15 - Quiz
Aan de slag
- Oefentoets in Nu Nederlands
- Tekst afmaken
Volgende week: hoofdstuktoets 'Formuleren 1' (par. 1.1., 1.2. & 1.3.)