Vwo 2 - K7 Grammatik A+B du4+6

VWO 2 
1 / 19
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

VWO 2 

Slide 1 - Slide

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie

Slide 2 - Drag question

persoonlijk: 1e of 4e naamval?

Weißt du wo meine Brille ist? Ich kann sie nicht finden.
 

Slide 3 - Slide

bezittelijk voornaamwoord
Maaike ist (haar) Freundin (v).
A
meine
B
ihr
C
ihre
D
euere

Slide 4 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord
(jullie) Auto (o) ist sehr schön.
A
unser
B
euere
C
unsere
D
euer

Slide 5 - Quiz

bezittelijk voornaamwoord
(Jouw)... Wohnung (v) ist nicht groß.

Slide 6 - Open question

Slide 7 - Link

Welches Bett ist für mich?                        - Welk bed is voor mij?               
Ich habe ein Poster für dich gekauft.     - Ik heb een poster voor jou gekocht. 
Hast du eine Lampe für ihn?                    - Heb je een lamp voor hem
Hier ist ein Stuhl für sie.                              - Hier is een stoel voor haar. 
Haben Sie eine Wohnung für uns?         - Heeft een een woning voor ons?
Ich habe die Möbel für euch bezahlt.     - Ik heb de meubels voor jullie betaald. 
Hier sind noch Stühle für sie.                    - Hier zijn nog stoelen voor jullie. 
Was kann ich für Sie tun?                          - Wat kan ik voor u doen? 
Für wen hast du das mitgebracht?        - Voor wie heb je dat meegenomen?
De vormen mich, dich enzovoort zijn de vormen van het persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval. Na für en een aantal andere voorzetsels staat het persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval.
In het Nederlands kennen we deze verandering van het persoonlijk voornaamwoord ook. 

Slide 8 - Slide

Das Geschenk ist für (mij) .....
A
ich
B
mich

Slide 9 - Quiz

Durch (hem) ..... habe ich vergessen.
A
ihn
B
er

Slide 10 - Quiz

Ohne (jou) ..... kann ich nicht leben!
A
du
B
dich

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Link

1) Sie hat (zonder hem) gesungen.
    ohne (+4 ) ihn

2) Erik hat sich (tegen mij) gestoßen.
    gegen (+4 ) mich

3) (Om ons) brauchst du dich keine Sorgen zu machen.
     um (+4) uns

4) (Voor wie) ist der Spiegel?
     für (+4) wen

Slide 13 - Slide

Durch (hem) ..... habe ich vergessen.
A
ihn
B
er

Slide 14 - Quiz

Ohne (jou) ..... kann ich nicht leben!
A
du
B
dich

Slide 15 - Quiz

Ich habe das für .... (jullie) gemacht.
A
uns
B
ihr
C
euch
D
sie

Slide 16 - Quiz

Alles dreht um .... (mij).
A
mir
B
me
C
ich
D
mich

Slide 17 - Quiz

Warum machst du dich Sorgen um (hij)?
A
er
B
ihm
C
ihn
D
ihnen

Slide 18 - Quiz

Paragraf E - Grammatik A
Selbstständig machen: Paragraf E: Aufgabe 20 bis 22 S. 42
Hilfsmittel: Grammatik B im Buch
Zeit: 15 Minuten

Fertig = Wortschatz lernen
1. Lernliste A: Sehen--> DU-NL
2. Lernliste C: Hören --> DU-NL
3. Lernliste K7 B --> NL-DU (der Balkon t/m die Möbel) 

Slide 19 - Slide