Herhaling Katern Markt

Oefentoets Katern Markt
Let op: deze oefentoets bevat een aantal belangrijke onderdelen van de toetsweek toets. Maar zeker niet alles. Check het overzicht met leerdoelen en bijbehorende oefenopgaven op Classroom. 
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Oefentoets Katern Markt
Let op: deze oefentoets bevat een aantal belangrijke onderdelen van de toetsweek toets. Maar zeker niet alles. Check het overzicht met leerdoelen en bijbehorende oefenopgaven op Classroom. 

Slide 1 - Slide

Qv = -25P + 2500
Maximale productiecapaciteit = 2000

A
Bij P = 10 is de vraag gelijk aan de productiecapaciteit
B
Bij P = 15 is de vraag gelijk aan 2000
C
Als de P stijgt van 10 naar 12 stijgt de betalingsbereidheid ook naar 12
D
Bij P = 8 is de vraag gelijk aan 2300.

Slide 2 - Quiz

Qv = -25P + 2500
Maximale productiecapaciteit = 2000
A
De maximale omzet is 31.875 euro
B
De maximale omzet is 20.000 euro.
C
De maximale omzet is 40.000 euro
D
De maximale omzet is 25.000 euro.

Slide 3 - Quiz

uitwerking
De maximale productiecapaciteit is 2000. 
Als je dit invult in de Qv functie krijg je:
2000 = -25P + 2500
Oplossen met de balansmethode: 
-500 = -25P 
P = -500/-25 = 20
Als je P invult in de Qv functie, krijg je: -25 x 20 + 2500 = 2000
Dus de omzet is  Qv x P = 2000 x 20 = 40.000 euro

Slide 4 - Slide

I: als een bepaald merk schoenen minder in de mode is, dan verschuift de prijs langs de vraaglijn naar beneden
II: als het inkomen daalt, zal de vraag naar inferieure goederen dalen
A
beiden juist
B
beiden onjuist
C
alleen I juist
D
alleen II juist

Slide 5 - Quiz

I: bij producten met een inelastische vraag, neemt de omzet toe als de prijs stijgt.
II: De vraag naar ijsblokjes op de Noordpool is (vrijwel) volledig elastisch
A
alleen stelling I is juist
B
alleen stelling II is juist
C
beide stellingen zijn juist
D
beide stellingen zijn onjuist

Slide 6 - Quiz

I: de vraag naar elektriciteit van een gemiddeld huishouden is op korte termijn vrijwel volledig inelastisch
II: de haringvangst op 1 dag is vrijwel volledig inelastisch

A
beiden zijn juist
B
beiden zijn onjuist
C
alleen I is juist
D
alleen II is juist

Slide 7 - Quiz

Taxibedrijf Y: 5 taxi's, kosten 200 euro per taxi per maand
10 chauffeurs, kosten 1000 euro per chauffeur per maand
variabele kosten 10 cent per km, prijs per km is 1,50 euro.
Q in kilometers en P in euro's
A
TK = 0,1Q + 11.000 TO = 2Q
B
TK = 1,50Q + 10.000 TO = 1,5Q
C
TO = 10Q + 11.000 TK = 1,5Q
D
TK = 0,1Q + 11.000 TO = 1,5Q

Slide 8 - Quiz

uitwerking
5 taxi's kosten per taxi 200 euro per maand. Dus in totaal 1.000 euro per maand. 
10 chauffeurs kosten per chauffeur 1000 euro per maand. Dus in totaal 10.000 euro per maand. 
De totale vaste kosten zijn dus 1.000 + 10.000 = 11.000 euro
De variabele kosten zijn 10 cent per km. Dus TK = 0,1Q + 11.000
De prijs is 1,50 per km. Dus de TO = 1,5Q

Slide 9 - Slide

TK = 0,1Q + 11.000
TO = 1,5Q
Wat is de break-even afzet?
A
7587 producten
B
5778 producten
C
7857 producten
D
8775 producten

Slide 10 - Quiz

uitwerking
BEA = constante kosten/(prijs - variabele kosten)
BEA = 11.000/1,40 euro = 7857 producten

Slide 11 - Slide

TO = 1,5Q
TK = 0,1Q + 11.000
Wat is waar?
A
MK = 1,5 euro MO = 0,1 euro
B
MK = 0,1 euro MO = 1,5 euro
C
GTK = 11.000/Q
D
GCK = 1,5

Slide 12 - Quiz

TO = 1,5Q
TK = 0,1Q + 11.000
Bij welke afzet is de winst 25.000 euro?
A
25.714
B
25.720
C
25.789
D
24.379

Slide 13 - Quiz

uitwerking
TW = TO - TK
25.000 = 1,5Q - (0,1Q + 11.000)
25.000 = 1,4Q - 11.000
36.000 = 1,4Q
Q = 25.714 producten
controle:
1,5 x 25.714 - (0,1 x 25.714 + 11.000) = 38.571 - 3571 - 11.000 = 24.000 (door afrondingsfout is het geen 25.000)

Slide 14 - Slide

Qa = 10p - 100
Qv = -10p + 120

A
Evenwichtsomzet = 0 euro
B
Evenwichtsomzet = 110 euro
C
Evenwichtsprijs = 10
D
Evenwichtsafzet = 11

Slide 15 - Quiz

uitwerking
Qa = 10p -100
Qv = -10p + 120
Qa = Qv
10p - 100 = -10p + 120
20p =220
p =11, Qa = 10
Totale omzet = p x q = 11 x 10 = 110 dus antwoord B

Slide 16 - Slide