H.3 Lezen: Tekstverbanden en signaalwoorden (2)

Hoofdstuk 3
Tekstverbanden en signaalwoorden
1 / 47
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 3
Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Opfrissen van het geheugen:
- wat zijn signaalwoorden ook alweer?
- welke tekstverbanden heb je tot nu toe geleerd?

Slide 2 - Slide

Ik weet nog wat tekstverbanden en signaalwoorden zijn.
A
Jazeker
B
Een beetje
C
Niet echt meer

Slide 3 - Quiz

Wat hebben signaalwoorden ook alweer met tekstverbanden te maken?

Slide 4 - Open question

Signaalwoorden geven het verband in een tekst aan tussen ...
A
alinea's
B
woorden
C
woorden en zinnen
D
woorden, zinnen en alinea's

Slide 5 - Quiz

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Vroeger kwam ik altijd te laat in de les.
A
vroeger
B
kwam
C
altijd
D
laat

Slide 6 - Quiz

Welk tekstverband geeft dat woord aan?
A
Tegenstelling
B
Tijd
C
Opsomming
D
Toelichting

Slide 7 - Quiz

Tijd
Beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.

Signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort


Voordat ik door de douane ging, ontdekte ik dat ik mijn legitimatiebewijs was vergeten.

Slide 8 - Slide

Wat zijn de signaalwoorden in deze zin:
Ik heb veel hobby's. Ten eerste sport ik graag, bovendien speel ik vaak FIFA en ik lees weleens een boek.
A
ten eerste, graag, bovendien
B
graag, bovendien, vaak
C
ten eerste, bovendien, en
D
bovendien, vaak, en

Slide 9 - Quiz

Welk tekstverband geven die woorden aan?
A
Tegenstelling
B
Tijd
C
Opsomming
D
Toelichting

Slide 10 - Quiz

Opsomming
In een opsommend verband worden dingen achter elkaar genoemd

Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook, verder, ten slotte, en, niet alleen ... (maar) ook


Ten eerste vind ik dat je op tijd moet komen en je moet ook je spullen op orde hebben.

Slide 11 - Slide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Hij houdt erg van gamen, zij speelt daarentegen liever buiten.
A
zij
B
gamen
C
daarentegen
D
liever

Slide 12 - Quiz

Welk tekstverband geeft dat woord aan?
A
Tegenstelling
B
Tijd
C
Opsomming
D
Toelichting

Slide 13 - Quiz

Tegenstelling
In een tegenstellend verband worden tegenovergestelde dingen genoemd. 

Signaalwoorden: maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, desondanks, aan de ene kant ... aan de andere kant

In het weekend heb ik een baantje, maar doordeweeks heb ik daarvoor geen tijd.

Slide 14 - Slide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
In de lente bloeien veel bloemen, zoals de narcis, de tulp en de hyacint.
A
in
B
lente
C
veel
D
zoals

Slide 15 - Quiz

Welk tekstverband geeft dat woord aan?
A
Tegenstelling
B
Voorbeeld
C
Opsomming
D
Verduidelijking

Slide 16 - Quiz

Toelichting
Het verband toelichting is bij Kern gesplitst in twee verbanden:

  • Voorbeeld
  • Verduidelijking

 

Slide 17 - Slide

Voorbeeld
Hier wordt informatie gegeven bij een onderwerp in de vorm van een voorbeeld.

Signaalwoorden: bijvoorbeeld, denk aan, zoals, ter illustratie, 
                                     onder andere, als

In het aquarium zwemmen allerlei tropische vissen, zoals zwaarddragers en black molly's.

Slide 18 - Slide

Verduidelijking
Hier wordt de informatie aangevuld om de tekst duidelijker te maken.

Signaalwoorden: dit betekent, met name, dit houdt in, dat wil zeggen, onder meer

Luc is dyslectisch. Dit houdt in dat hij moeite heeft met lezen en spellen.

Slide 19 - Slide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Hij praatte duidelijk, keek het publiek aan en zijn slides waren overzichtelijk. Al met al gaf hij een prima presentatie.
A
duidelijk
B
overzichtelijk
C
al met al
D
prima

Slide 20 - Quiz

Welk tekstverband geven die woorden aan?
A
Toelichtend
B
Concluderend
C
Redengevend
D
Oorzakelijk

Slide 21 - Quiz

Conclusie
Bij een concluderend verband trekt de auteur een conclusie uit informatie eerder in de tekst.

Signaalwoorden: dus, concluderend, al met al, dan ook

Te veel suiker eten vergroot de kans op hart- en vaatziekten. Het is dus ongezond.

Slide 22 - Slide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Omdat zij altijd te laat uit bed kwam, heeft haar moeder een nieuwe wekker voor haar gekocht.
A
omdat
B
altijd
C
uit
D
voor

Slide 23 - Quiz

Welk tekstverband geven die woorden aan?
A
Toelichting
B
Conclusie
C
Reden
D
Oorzaak

Slide 24 - Quiz

Reden, oorzaak, gevolg
Bij een reden geef je aan waarom iemand iets doet of vindt.

Signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, vanwege

Voor voetbalwedstrijden heb je een goede conditie nodig, daarom train ik 2x per week. 

Slide 25 - Slide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Het waait ontzettend hard, daardoor vallen er veel takken van de bomen.
A
waait
B
ontzettend
C
daardoor
D
veel

Slide 26 - Quiz

Welk tekstverband geven die woorden aan?
A
Toelichting
B
Conclusie
C
Reden
D
Oorzaak

Slide 27 - Quiz

Oorzaak
Een oorzaak laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je geen invloed hebt).

Signaalwoorden: door, doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij, door te

Doordat het hard geregend had, was de weg overstroomd. 

Slide 28 - Slide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Hij wil graag advocaat worden, zoals zijn moeder dat ook is.
A
graag
B
zoals
C
moeder
D
dat

Slide 29 - Quiz

Welk tekstverband geeft dit woord aan?
A
Oorzaak
B
Vergelijking
C
Doel-middel
D
Samenvatting

Slide 30 - Quiz

Vergelijking
Met een vergelijkend verband maakt de schrijver iets duidelijk door een verschil of een overeenkomst te noemen.

Signaalwoorden: in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals, meer/groter/beter dan, vergeleken met

Net als bij Nederlands, is begrijpend lezen bij Engels ook belangrijk.

Slide 31 - Slide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Om bij het clubje te horen, ging Robert zich stoerder gedragen.
A
Om ... te
B
ging
C
zich stoerder
D
ging ... gedragen

Slide 32 - Quiz

Welk tekstverband geeft dit woord aan?
A
Oorzaak
B
Vergelijking
C
Samenvatting
D
Doel-middel

Slide 33 - Quiz

Doel - middel verband
Een doel-middel verband geeft aan welk 'middel' er gebruikt wordt om een bepaald doel te bereiken.

Signaalwoorden: om ... te, door middel van, met behulp van, zodat, opdat

Om bij het clubje te horen, ging Robert zich stoerder gedragen.

Slide 34 - Slide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Samengevat ben ik erg blij met de hulp die iedereen aanbiedt.
A
die
B
erg blij
C
Samengevat
D
hulp

Slide 35 - Quiz

Welk tekstverband geeft dit woord aan?
A
Oorzaak
B
Vergelijking
C
Samenvatting
D
Doel-middel

Slide 36 - Quiz

Samenvatting
Bij een samenvattend verband geef je een verkorte weergave van de informatie uit de tekst.

Signaalwoorden: kortom, samenvattend, samengevat

Samenvattend kunnen we zeggen dat de missie is geslaagd.

Slide 37 - Slide

Nieuwe tekstverbanden 
  • Inperking
  • Voorwaarde

Slide 38 - Slide

Inperking 
Lijkt erg op een tegenstelling.

Signaalwoorden: hoewel, ondanks, natuurlijk ... maar

Hoewel Afrika een prachtig continent is, ga ik toch liever in Europa op vakantie.

Slide 39 - Slide

Voorwaarde
Je maakt duidelijke onder welke voorwaarden iets gebeurt.

Signaalwoorden: als, wanneer, tenzij, mits, indien

We gaan op de fiets, tenzij het regent.
Je mag naar het feestje van Marit, mits je je huiswerk af hebt.

Slide 40 - Slide

Bedenk nu zelf een nieuwe zin met een oorzakelijk verband erin. Onderstreep het signaalwoord.

Slide 41 - Open question

Bedenk nu zelf een nieuwe zin met een doel - middel verband erin. Onderstreep het signaalwoord.

Slide 42 - Open question

Welk verband staat in de volgende zinnen:
Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op de receptie.
A
reden
B
tijd
C
conclusie
D
oorzaak

Slide 43 - Quiz

Welk verband zie je in de volgende zin:
Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.
A
tegenstelling
B
tijd
C
voorbeeld
D
vergelijking

Slide 44 - Quiz

Welk verband zie je in deze zin:
We willen Pietje graag in onze groep vanwege zijn vriendelijkheid. Ook is hij altijd erg behulpzaam.
A
tijd
B
opsomming
C
verduidelijking
D
tegenstelling

Slide 45 - Quiz

Welk verband zie je in de volgende zin:
Net als in Amerika, gaan ook in Europa steeds meer mensen naar fastfoodrestaurants.
A
vergelijking
B
oorzaak
C
opsomming
D
reden

Slide 46 - Quiz

Aan de slag!

Als je geen vragen meer hebt, kun je aan de slag met de opdrachten van 1C.

Kijk op je studiewijzer voor de juiste opdrachten!

Slide 47 - Slide