This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Spelling H4
Slide 1 - Slide
Ken je de spellingregels?
80% goed = 6
Slide 2 - Slide
Noteer het meervoud en het verkleinwoord van: spray
Slide 3 - Open question
sprays spraytje
Je schrijft geen apostrof als dat niet nodig is voor de uitspraak.
Slide 4 - Slide
Noteer het meervoud en het verkleinwoord van: piano
Slide 5 - Open question
piano's pianootje
Slide 6 - Slide
Noteer het meervoud en het verkleinwoord van: ski
Slide 7 - Open question
ski's skietje
Slide 8 - Slide
Noteer het meervoud en het verkleinwoord van: koning
Slide 9 - Open question
koningen koninkje
Slide 10 - Slide
Noteer het meervoud en het verkleinwoord van: saté
Slide 11 - Open question
satés sateetje
Slide 12 - Slide
Noteer het meervoud en het verkleinwoord van: baby
Slide 13 - Open question
baby's baby'tje
Slide 14 - Slide
Noteer het meervoud en het verkleinwoord van: ruzie
Slide 15 - Open question
ruzies ruzietje
Slide 16 - Slide
ruziën
melodieën
oliën
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
tomaat + soep
A
tomatesoep
B
tomatensoep
Slide 19 - Quiz
2 zelfstandige naamwoorden alleen een meervoud op -en -> tomaten, dus tomatensoep
Slide 20 - Slide
maan + straal
A
manestraal
B
manenstraal
Slide 21 - Quiz
er is maar 1 maan
Slide 22 - Slide
blauw + regen
A
blauwenregen
B
blauweregen
Slide 23 - Quiz
blauw = bijvoeglijk, dus je krijgt -e
Slide 24 - Slide
groente + soep
A
groentesoep
B
groentensoep
Slide 25 - Quiz
2 zelfstandig naamwoorden combineren
de groentes en de groenten (2 ver. mv)
-> groentesoep
Slide 26 - Slide
Tussen S
A
Dorpsstraat
B
Dorpstraat
Slide 27 - Quiz
Dorpsstraat, want dorpsgek
Slide 28 - Slide
Tussen S
A
liefdesscène
B
liefdescène
Slide 29 - Quiz
liefdesscène, want liefdes- en sterfscène
Slide 30 - Slide
Tussen S
A
meisjesstemmen
B
meisjestemmen
Slide 31 - Quiz
meisjesstemmen, want meisjes- en vrouwenstemmen
Slide 32 - Slide
trema's
A
geinstalleerd
B
geïnstalleerd
Slide 33 - Quiz
zee+egel
A
zeeegel
B
zee-egel
Slide 34 - Quiz
Bij een samenstelling krijg je een liggend streepje om uitspraakverwarring te voorkomen. Je krijgt ook een liggend streepje bij samenstellingen met o.a. afkortingen en voorvoegsels
Slide 35 - Slide
oud+voetballer
A
oudvoetballer
B
oud-voetballer
Slide 36 - Quiz
liggend streepje
Gebruik bij de voorvoegsels: ex-, niet-, non-, oud- en Sint: ex-voetballer, niet-roker, oud-collega, Sint-Nicolaaskerk.
Gebruik bij samenstelling waarbij het eerste deel een bijzonderheid meldt over het tweede: arts-assistent, adjunct-directeur.
Slide 37 - Slide
vwo + diploma
A
vwodiploma
B
vwo-diploma
Slide 38 - Quiz
A3 + formaat
A
A3formaat
B
A3-formaat
Slide 39 - Quiz
Apostrof? 65+ + er
A
65+-er
B
65+'er
C
65+er
Slide 40 - Quiz
Samenstelling: 65+-pas
Achtervoegsel 65+'er
Verder: apostrof bij uitspraakverwarring en 's morgens of Sara's jas (maar wel: Piets jas)
Slide 41 - Slide
GETALLEN Voor dit spel heb je .......... kaarten nodig.
A
32
B
tweeëndertig
Slide 42 - Quiz
Er passen .......... kinderen op onze achterbank.
A
vier
B
4
Slide 43 - Quiz
Er kunnen ongeveer .......... leerlingen mee naar Madrid.
A
50
B
vijftig
Slide 44 - Quiz
Ik fiets ongeveer .......... kilometer per uur.
A
16
B
zestien
Slide 45 - Quiz
39 neefjes en nichtjes komen tijdens het suiker feest op bezoek
Slide 46 - Open question
met kerstmis verstopt paul de vries 21 kerstkransjes in de boom voor zijn 18 kleinkinderen
Slide 47 - Open question
jan vroeg mevrouw van tergouw wil jij de volgende alinea even voorlezen