Le mercredi 15 février (A2f-s07)

La Saint-Valentin
1 / 21
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

La Saint-Valentin

Slide 1 - Slide

Doelen van de les: 
- Ik heb het huiswerk nagekeken.
- Ik heb geoefend met de stof van Unité 3.


Slide 2 - Slide

Huiswerk nakijken 
- Ecrire: 24-25-28-29
- Vragen over schrijfvaardigheid?

Slide 3 - Slide

Woorden oefenen
-  Apprendre 1-2-4-6-7-8-9 van Unité 3 oefenen met wrts of andere tool.

timer
15:00

Slide 4 - Slide

komt het bijvoeglijk naamwoord voor of achter het zelfstandig naamwoord?
VOOR
ACHTER
italien
mauvais
noir
joli
beau
sportif

Slide 5 - Drag question

komt het bijvoeglijk naamwoord voor of achter het zelfstandig naamwoord?
VOOR
ACHTER
blanc
gentil
belle
nouveau
active
grands
bonnes

Slide 6 - Drag question

GRAMMAIRE Het bijvoeglijk naamwoord
1.   Ma petite soeur est très                           .
2.  C'est un T-shirt                           .
3.  Mes frères sont                           .
3.  Ma grand mère est                        .
4.  Je suis un                                 garçon au club.
belles
belle
beaux
vert
verte
verts
drôl
drôle
drôles
vieille
vieux
vieilles
nouvelle
nouveau
nouvel

Slide 7 - Drag question

Schuif de woorden in de juiste volgorde
   

  GRAMMAIRE    Het bijvoeglijk naamwoord
J'habite dans une ............................ maison
Il y a de .................... chambres.
Nous écoutons un ....................album
Mon animal .....................  c'est Sammie.
Sammie a les cheveux .................... 
Ma mère est  ...........................
Kies het correcte bijvoeglijke naamwoord. Let op bij de onregelmatige vormen.
belles
beaux
vieux
beau
vieille
vieilles
brunes
bruns
brune
hollandais
hollandaise
préférée
préféré
préférés
nouvel
nouveau
neuf

Slide 8 - Drag question

Vertaal: Een oud appartement .

Slide 9 - Open question

Sleep de lesdoelen naar het icoon dat jij het beste vindt passen. 
Non
Ik begrijp de uitgangen bij bijvoeglijke naamwoorden die regelmatig zijn. 
Ik kan het bijvoeglijk naamwoord toepassen in de juiste vorm en juiste plaats
Ik begrijp de onregelmatige bijvoeglijk naamwoorden

Slide 10 - Drag question

mettre betekent:
A
zetten
B
leggen
C
aantrekken
D
geven

Slide 11 - Quiz

elles ... (mettre, présent)
A
mettent
B
mettons

Slide 12 - Quiz

Pierre ______ la table (mettre-présent)
A
met
B
mettez
C
mettent
D
mets

Slide 13 - Quiz

vervoeg
je (mettre)
A
met
B
mette
C
mets

Slide 14 - Quiz

(mettre) Vous ... un nouveau pantalon
A
mettons
B
metez
C
mettez

Slide 15 - Quiz

Wat is de tu-vorm van het werkwoord mettre?
A
Tu mettre
B
Tu mettres
C
Tu met
D
Tu mets

Slide 16 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van mettre?
A
mis
B
mets
C
metté
D
mes

Slide 17 - Quiz

Jullie hebben gelegd
mettre / passé - composé
A
avons mis
B
avez mis
C
avez met
D
avons mi

Slide 18 - Quiz

Vertaal: Hij trekt aan.

Slide 19 - Open question

Vertaal: Hij heeft aangetrokken.

Slide 20 - Open question

Les devoirs
Faire (maken)
- x
Apprendre (leren):
- x
Ammener (meenemen)
- BOEK DEEL B MEENEMEN

Slide 21 - Slide