V2 Grammatica H21 voornaamwoorden 05-03-2024

Nederlands
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands

Slide 1 - Slide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Herhalen koppelwerkwoord en naamwoordelijk gezegde H20
  3. Huiswerk bespreken H21 opdr 3
  4. H21 Voornaamwoorden
  5. Aan het werk met opdrachten

Slide 2 - Slide

Lezen

Slide 3 - Slide

Doel van deze les
Koppelwerkwoord en naamwoordelijk gezegde herhalen
Je leert voornaamwoorden herkennen en benoemen in een zin.

Slide 4 - Slide

Welke onderdelen zitten altijd in een NWG?

Slide 5 - Open question

Welk soort gezegde drukt een actie uit?

Slide 6 - Open question

Stappenplan naamwoordelijke gezegde vinden
1
2
3
4
Stel vast of er een koppelwerkwoord in de zin staat.
Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is of wordt
Is/wordt de onderwerp iets? Stel de vraag: Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden? Het antwoord op de vraag is het naamwoordelijke deel.
Noteer het naamwoordelijk gezegde: pv + [naamwoordelijke deel] + overige werkwoorden

Slide 7 - Drag question

zie je hieronder een handeling (werkwoordelijk gezegde) of een eigenschap (naamwoordelijk gezegde)?
Mijn sokken zijn rood-met-wit.
Je bent gek!
De goudvis zwemt naar boven.
Mario duimt voor zijn dochter.
Het meisje houdt van zand.
Deze tas draag ik op mijn rug.

Slide 8 - Drag question

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Waarom hebben jullie me dat niet verteld?
Wanneer knap jij die fiets eens op?
Deze oplossing lijkt mij erg goed.
Het blussen van de brand duurde uren.
Hunterlaar was een van de beste spitsen van Ajax.
Volgens de minister blijft de hulp belangrijk.

Slide 9 - Drag question

Welke 5 voornaamwoorden ken je?

Slide 10 - Mind map

Nakijken opdracht 3
3 a      je –  persoonlijk voornaamwoord
 b        zijn – bezittelijk voornaamwoord
            hetgeen – betrekkelijk voornaamwoord
c          zijn – bezittelijk voornaamwoord
d          dat – betrekkelijk voornaamwoord
             je – persoonlijk voornaamwoord
             mij – persoonlijk voornaamwoord
e           je – persoonlijk voornaamwoord
              je –  persoonlijk voornaamwoord
f            u – persoonlijk voornaamwoord
g           We – persoonlijk voornaamwoord
h            ik – persoonlijk voornaamwoord
               het – persoonlijk voornaamwoord
               jij – persoonlijk voornaamwoord
i              zijn – bezittelijk voornaamwoord

Slide 11 - Slide

onbepaald voornaamwoord
Onbepaalde voornaamwoorden zijn onder andere: iets, niets, iemand, niemand, alles, men, wat elk, ieder(een).


Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar iets vaags. Dat kunnen personen of dingen zijn.

Slide 12 - Slide

Niemand vertelt mij iets!

Het onbepaald voornaamwoord is...
A
Niemand en mij
B
Mij en iets
C
iets
D
Niemand en iets

Slide 13 - Quiz

Ik heb dat van Madelon geleend.

Het persoonlijk voornaamwoord is ...
A
ik
B
dat
C
Madelon

Slide 14 - Quiz

Zij kamt haar haar voor de spiegel.

Het bezittelijk voornaamwoord is / de bezittelijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
(1e) haar
C
Zij, (1e) haar, (2e) haar
D
(2e) haar

Slide 15 - Quiz

Wat is een zin met een betrekkelijk voornaamwoord?
A
Die jongen daar is mijn neefje
B
De jongen, die daar loopt, is mijn neefje
C
Hoe heet die jongen?
D
Dat jongetje is mijn neefje

Slide 16 - Quiz

Welke van de onderstaande zinnen bevat een aanwijzend vnw
A
Wie heeft mijn pen gezien?
B
Daar woon ik!
C
Waarom doe jij niet mee?
D
De jongen die daar loopt, is mijn broer.

Slide 17 - Quiz

Maak de juiste combinaties:
Was dit jouw boek of het zijne ?
Hij staarde voor zich uit.
Jack houdt niet van zulke/dergelijke opmerkingen.
Heb je nog iets van haar gehoord?

Bezittelijk voornaamwoord

Persoonlijk voornaamwoord

Aanwijzend voornaamwoord
Onbepaald voornaamwoord

Slide 18 - Drag question

Weet je al welke klasgenoten je uitnodigt voor dat feest?
aanwijzend voornaamwoord
zelfstandig naamwoord
vragend voornaamwoord
persoonlijk voornaamwoord
je 
welke
klasgenoten
dat

Slide 19 - Drag question

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Deze
Hij
Zijn
Dat
Het
Hun
Mijn
Die

Slide 20 - Drag question

Koppel de omschrijving aan de juiste woordsoort.
Voegwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Betrekkelijk voornaamwoord
Verbindt woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar
Verwijst terug naar een woord of woordgroepje dat er vlak voor staat
Wijst iets of iemand aan: deze, die, dit en dat

Slide 21 - Drag question

Persoonlijk voornaamwoord
Betrekkelijk voornaamwoord
Onbepaald voornaamwoord
Dat is alles, wat ik wilde zeggen.
Zij gaan naar hen.
Niemand praat met Piet.

Slide 22 - Drag question

Vragen?

Slide 23 - Slide

Ik herken de voornaamwoorden en weet hoe ik ze moet benoemen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Aan het werk
Bekijk achterin je boek het in overzicht Taalkundig ontleden blz 188 en 189 over de voornaamwoorden. Daarna maak je opdracht 3 op blz 87. De antwoorden schrijf je in je schrift. Ben je klaar, ga nog even lezen in je leesboek
Huiswerk
*Leren voornaamwoorden en maken oefenblad
* Drillsters 3 en 4 oefenen van H20 en H21


Slide 25 - Slide