Persoonlijk voornaamwoord (ik, jij, mij, me, etc.) verwijst naar
mensen,
begrippen,
dieren,
dingen en
verschijnselen.
Bezittelijk voornaamwoord (mijn, jouw, hun, onze, etc.) geeft een bezit aan.
Aanwijzend voornaamwoord (dat, die, dezelfde, etc.) wijst iets of iemand aan.
Vragend voornaamwoord (wie, wat, welke, etc.) vraagt naar mensen, begrippen, dieren of verschijnselen.
Betrekkelijk voornaamwoord (die, wie, dat, etc.) hebben betrekking op een antecedent (woord of zin).
Onbepaald voornaamwoord (men, niemand, iemand, etc.) gebruik je als je niet precies weet wie of wat er bedoeld wordt.