BK1A, woordenschat, 20/05

Welkom BK1A!
Leesboek, boek en pen?
Telefoon in de telefoontas?
Tas op de grond?
Wees stil, dan kunnen we beginnen
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom BK1A!
Leesboek, boek en pen?
Telefoon in de telefoontas?
Tas op de grond?
Wees stil, dan kunnen we beginnen

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
- Lezen 
- Wat weet je nog?
- Verder werken in het boek
- Quizlet/Blooket?

Slide 2 - Slide

Wat weet je nog?
Wat hebben we de vorige les gedaan?

Slide 3 - Slide

Van de vorige les...
- Je hebt geleerd hoe je een woordenboek moet gebruiken.
Bij welk woord zoek je als er 'gekocht' in de tekst staat?
Bij welk woord zoek je als er 'tafels' in de tekst staat?
Bij welk woord zoek je als er 'commerciële' in de tekst staat?

- Je kennis gemaakt met verschillende spreekwoorden en uitdrukkingen.
Vul het spreekwoord aan: Al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk...
Wat betekent dit spreekwoord? 

Slide 4 - Slide

Woordenschat H6 (blz. 164)
Als je in een tekst een onbekend woord tegenkomt, kun je in de tekst naar de betekenis zoeken. Soms lukt dat niet. 


Zoek in het woordenboek de betekenis van een woord bij:
het hele werkwoord (aangeschaft bij aanschaffen)
• het enkelvoud van het woord (certificaten bij certificaat)
• de korte vorm van het woord (creatieve bij creatief)

Slide 5 - Slide

Woordenschat H6 (blz. 164)

Slide 6 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
Les 1: 
- Lezen 
- Opdracht 10 afmaken
- Uitleg woordenboek gebruik 
- Aan de slag! Samen of zelf? :-)

Les 2: 
- Lezen
- Weet je het nog, uitdrukkingen en spreekwoorden? 
- Aan de slag!
- Lesafsluiting & jeugdjournaal 

Slide 7 - Slide

Lezen in leesboek
Je leest in stilte in je zelfgekozen leesboek

Slide 8 - Slide

Gisteren... 
zijn we bezig geweest met spreekwoorden en uitdrukkingen. 


Slide 9 - Slide

Weet je het nog?


Welk spreekwoord
beeldt deze afbeelding uit?


Wat 
betekent het spreekwoord?

Slide 10 - Slide

Spreekwoorden en uitdrukkingen



  • Korte uitspraken die een wijsheid of levensles bevatten.
  • Vaak proberen ze je aan te moedigen tot goed gedrag en keuren ze ongewenste gedrag af.
  • Niet letterlijk opvatten!

Slide 11 - Slide

Kennen jullie ook spreekwoorden of uitdrukkingen?

Slide 12 - Slide

Maak het spreekwoord af:
  • Het gaat soms met vallen en ...
  • opstaan
  • Als er één schaap over de dam is....
  • dan volgen er meer. 
  • Je moet een gegeven paard niet...
  • in de bek kijken 

Slide 13 - Slide

Uitdaging? 

Wat? Maak de geprinte opdracht
Hoe? Je begint samen met mij
Tijd? Je hebt hier 15 minuten de tijd voor.
Hulp? Vraag eerst je buurman of buurvrouw.
Klaar? Maak de lekker bezig! opdracht ook. 
Zelf!
Wat? Opdracht 8 t/m 10 (blz. 183)
Hoe? Je start zelf
Tijd? Je hebt hier 7 minuten de tijd voor.
Hulp? Schrijf je vraag op. 
Klaar? Haal de extra opdracht bij het bureau!

**extra uitdaging? Ik heb een extra opdracht op KT-niveau. Haal die bij me op. 
timer
15:00
Lekker bezig! 
 
Wat? Maak de geprinte opdracht 
Hoe? Je start zelf
Tijd? Je hebt hier 15 minuten de tijd voor.
Hulp? Schrijf je vraag op. + woordenboek gebruiken 
Klaar? Maak van één van de spreekwoorden zelf een 
tekening

Slide 14 - Slide

Wat hebben we vandaag gedaan?
- Je hebt geleerd hoe je een woordenboek moet gebruiken.
Bij welk woord zoek je als er 'aanschaft' in de tekst staat?
Bij welk woord zoek je als er 'talenten' in de tekst staat?
Bij welk woord zoek je als er 'creatieve' in de tekst staat?

- Je kennis gemaakt met verschillende spreekwoorden en uitdrukkingen.
Vul het spreekwoord aan: De appel valt niet ver van de .....

Wat betekent dit spreekwoord? 

Slide 15 - Slide

Lesafsluiting
Doel: Je herkent samenstellingen en delen van een samenstelling en kan deze benoemen. Daarnaast leer je spreekwoorden en uitdrukkingen afmaken en herkennen. 

Enquête: 
https://mijnles.nu/invullen
1KCD25K

Voor de volgende les:
Opdracht 8 t/m 10 af. (blz. 183)

Slide 16 - Slide

Opdracht 7
  1. salaris - uitgeven
  2. b exact - precies
  3. c. oorzaak- bron
  4. d. uiteraard - vanzelfsprekend  

Slide 17 - Slide

Spreekwoorden

Slide 18 - Slide

Spreekwoorden

Slide 19 - Slide

Tegenstellingen
Woorden die elkaar tegenovergestelde zijn, noem je een tegenstelling.

Bijvoorbeeld: boven - onder, hoog - laag, veilig - gevaarlijk. 

In een tekst worden vaak tegenstellingen gebruikt. 

Je kunt een tegenstelling herkennen aan de woorden maar, echter, toch, daarentegen

Slide 20 - Slide

Tegenstellingen


1. Nieuwe games zijn vaak prijzig, maar in de uitverkoop juist goedkoop. 

2. Deze hele week was het mooi weer, toch wordt het morgen weer slecht. 


Slide 21 - Slide

Zelf aan de slag!
Wat? Opdracht 1 t/m 3 (blz. 109-110)
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt hier 15 minuten de tijd voor.
Hulp? Vraag eerst je buurman/buurvrouw. Daarna steek je je hand omhoog, dan beantwoord ik je vraag. 
Klaar? Kom bij me, dan kijk ik er naar. 



timer
12:00

Slide 22 - Slide

Samen maken
Opdracht 1 en 2 (blz. 80 en 81)

Slide 23 - Slide

Kahoot!

Slide 24 - Slide

Samen tellen
Het is een uitdaging om samen met de klas tot 20 te tellen. Het is de bedoeling dat jullie samen tot 20 tellen, zonder te overleggen. Je mag dus geen afspraken maken wie wanneer een getal zegt. 

Slide 25 - Slide

Inloggen via Magister
  1. Log in
  2. Log in bij Magister
  3. Ga naar digitale leermiddelen
  4. Klik op Nederlands
  5. Klik op hoofdstuk 4
  6. Maak meervouden op -en en -s. 
  7. Vanaf opdracht 3. Succes!

Slide 26 - Slide

Video over meervouden -en of -s

Slide 27 - Slide

Zelf aan de slag!
Wat? Opdracht 1 t/m 4 en 6 (blz. 115)
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt hier 15 minuten de tijd voor.
Hulp? Vraag eerst je buurman/buurvrouw. Daarna steek je je hand omhoog, dan beantwoord ik je vraag. 
Klaar? Maak opdracht 5 ook. 



timer
15:00

Slide 28 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin. 

Lisa heeft gisteren een nieuwe telefoon gekocht.
pv : Heeft Lisa gisteren een nieuwe telefoon gekocht? : heeft. 
ow : Wie/wat heeft? : Lisa
wwg : Alle werkwoorden in de zin : heeft gekocht

Vandaag fietst Oemed naar school.
pv: Fietst Oemed vandaag naar school? : fietst 
ow: Wie/wat fietst? : Oemed
wwg: Alle werkwoorden in de zin: fietst

Slide 29 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin. 

1. Jeroen heeft een broodje bij de slager gekocht.
pv: 
ow:
wwg:

2. Vanwege de storm is er een boom op de auto gevallen
pv:
ow:
wwg: 

Slide 30 - Slide

Samen aan de slag!
Opdracht 1, blz. 112. 

Slide 31 - Slide

Taalverzorging
De komende tijd gaan we aan de slag met taalverzorging. Taalverzorging bestaat uit verschillende delen. Zoals grammatica en spelling. 

We beginnen vandaag met het onderdeel grammatica

Grammatica bestaat ook weer uit twee delen.
1. Zinsdelen
2. Woordsoorten

Slide 32 - Slide

Taalverzorging
Grammatica bestaat ook weer uit twee delen.
1. Zinsdelen
2. Woordsoorten

Bij zinsdelen ga je zinsdelen benoemen (dit kunnen meerdere woorden zijn)
Bij woordsoorten benoem je ieder woord (dit is altijd maar één woord)

1. De docent van aardrijkskunde heeft een proefwerk opgegeven.
2. De docent van aardrijkskunde heeft een proefwerk opgegeven. 

Slide 33 - Slide

Taalverzorging
Grammatica bestaat ook weer uit twee delen.
1. Zinsdelen

Persoonsvorm --> het werkwoord dat verandert als je de zin van tijd verandert.
--> het werkwoord dat vooraan komt te staan als je een vraagzin van de zin maakt.

Let op! Staat de zin al in een vraag? Controleer dan of het eerste woord wel een werkwoord is. Woorden als: wat, wie hoe, waarom, waarmee etc, zijn geen werkwoorden!

Vandaag is mijn broer jarig! 
Wie is er vandaag jarig? 


Slide 34 - Slide

Taalverzorging
Grammatica bestaat ook weer uit twee delen.
1. Zinsdelen

Onderwerp --> wie/wat + pv? = het onderwerp

Vandaag is mijn broer jarig!
Wie is er vandaag jarig?  
antwoord = mijn broer
mijn broer = het onderwerp 



Slide 35 - Slide

Even oefenen: pv en ow?
1. De katten hebben in de tuin gespeeld.


2. Gisteren heb ik een mooie tekening gemaakt. 


3. Mijn zus heeft boodschappen gedaan. 

Slide 36 - Slide