Unterrichtswoche 2 - wederkerend werkwoord

4H - Reisen - Stunde 1
L. Peute
1 / 30
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

4H - Reisen - Stunde 1
L. Peute

Slide 1 - Slide

Inhalt dieser Stunde
1. Wiederholung
2. Reflexivpronomen
3. Vokabelübung
Ziel(e):
  • (B1) Je kunt een tv-rapportage begrijpen.
  • Je weet wat wederkerende werkwoorden zijn.
  • Je kunt het wederkerend voornaamwoord vervoegen.

Slide 2 - Slide

Schwache Verben im Präteritum?
Wie? Vierergruppen

Was? Persoon A legt de regels voor de zwakke werkwoorden in de verleden tijd uit. Groep luistert naar de uitleg. Persoon B controleert de uitleg en vult aan daar waar dat nodig is.

Wie lange? 3 Minuten

Ziel: herhalen van de regels van de werkwoorden, elkaar uitleggen, controleren en hierna toepassen!

Slide 3 - Slide

Wiederholung
Notiere die Verben im Präteritum.
1. (verpassen)  Ich ... den Zug.
2. (kosten) Was ... dieses Souvenir?
3. (zeichnen) ... du gern Landschaften?
4. (arbeiten) Wo ... Sie, Frau Johansson?
5. (wohnen) ... du in einer Großstadt?

Slide 4 - Slide

Wiederholung: die Antworten
Notiere die Verben im Präteritum.
1. (verpassen)  Ich verpasste den Zug.
2. (kosten) Was kostete dieses Souvenir?
3. (zeichnen) Zeichnetest du gern Landschaften?
4. (arbeiten) Wo arbeiteten Sie, Frau Johansson?
5. (wohnen) Wohntest du in einer Großstadt?

Slide 5 - Slide

Wederkerende werkwoorden
                      Duits

Slide 6 - Slide

Leerdoelen bereikt?
kennen/kunnen



  1. Je weet wat wederkerende werkwoorden zijn.
  2. Je weet hoe je het wederkerend voornaamwoord vervoegt.
  3. Je kunt aangeven wanneer je je 3e naamval bij wederkerende werkwoorden gebruikt. 

Slide 7 - Slide

Een wederkerend werkwoord
heeft een wederkerend voornaamwoord,
zoals ‚zich‘ in het Nederlands.

Voorbeelden:
zich vergissen > ik vergis me
zich verheugen > hij verheugt zich

Slide 8 - Slide

Wederkerende werkwoorden
'zich' wordt in het Duits:  sich
en past zich aan de persoon aan.

sich freuen > er freut sich

Slide 9 - Slide

Wederkerende werkwoorden
Om de wederkerende werkwoorden te kunnen gebruiken,
moet je
 een werkwoord kunnen vervoegen.

Hoe ging dat ook alweer?

Slide 10 - Slide

Een werkwoord in de o.t.t. vervoegen
Een werkwoord vervoegen:
                                  stam + (fe) E – ST – T – EN – T – EN


stam
= hele werkwoord (= infinitief) min -en/-n
kommen: komm-
arbeiten: arbeit-
regnen: regn-


Slide 11 - Slide

Wederkerend werkwoord 'sich beeilen" (zich haasten)
ich              beeile  mich                      ik haast me
du               beeilst dich                       jij haast je
er/sie/es  beeilt   sich                       hij/zij/het haast zich    
wir               beeilen uns                      wij haasten ons
ihr                beeilt   euch                     jullie haasten je
sie/Sie       beeilen sich                      zij haasten zich/ u haast zich

Slide 12 - Slide

Probiere es nun selbst aus ...

Slide 13 - Slide

Vervoeg 'sich erinnern' (zich herinneren) in de 'du'-vorm
timer
0:20

Slide 14 - Open question

Vervoeg 'sich leisten' (= zich veroorloven)
in de 'er'-vorm
timer
0:20

Slide 15 - Open question

Vervoeg: 'sich waschen' (= zich wassen)
in de 'ich'-vorm
timer
0:20

Slide 16 - Open question

wederkerend voornaamwoord in de juiste naamval
Je kunt of de 4e of de 3e naamval gebruiken.
Als je een lijdend voorwerp in de zin hebt moet je de 3e naamval gebruiken.
Ich wasche mir die Hände.

Is er geen lijdend voorwerp pas je de 4e naamval toe.
Ich wasche mich.

Slide 17 - Slide

Und jetzt seid ihr dran!

Slide 18 - Slide

An die Arbeit!
Was?
1) K2 - Teil C -  Aufgabe 17+18+19

Wie?
individuell
Wie lange?
20 Minuten
Fertig?
Lerne Wörter D-NL

Slide 19 - Slide

Wederkerende werkwoorden
Wat weet je nog?

Slide 20 - Mind map

Grammatik: Ergänze das Reflexivpronomen (= wederkerend voornaamwoord) und reflexive Verb (= wederkerend werkwoord): sich waschen: "Ich ....... ........... täglich die Haare."

Slide 21 - Open question

Grammatik: Ergänze das Reflexivpronomen (= wederkerend voornaamwoord) und reflexive Verb (= wederkerend werkwoord): sich irren: "Ihr ........ .............. Heute haben wir den 16., nicht den 17. Februar."

Slide 22 - Open question

maak de volgende zin af (wederkerend werkwoord):
Wir haben... über das Thema unterhalten.
A
euch
B
uns
C
sich
D
ihn

Slide 23 - Quiz

Grammatik: Ergänze das Reflexivpronomen (= wederkerend voornaamwoord) und reflexive Verb (= wederkerend werkwoord): sich überlegen: "Warum ....... du ........ die Sache nicht mal kurz?"

Slide 24 - Open question

Grammatik: Ergänze das Reflexivpronomen (= wederkerend voornaamwoord) und reflexive Verb (= wederkerend werkwoord): sich streiten: "Mein Bruder ..... ........... jeden Tag mit meinem Vater."

Slide 25 - Open question

Hausaufgaben
Mache
--

Lerne: Wörter D-NL A1/A2

Slide 26 - Slide

Hausaufgaben
Mache
Allemaal > Teil C 11-14
*Je kunt de zwakke werkwoorden zowel in de Präsens, als in de Präteritum en de Perfekt toepassen.
Lerne: Wörter D-NL A1/A2

En een keuze uit:
A) Teil A - Aufgabe 1+2
*Je kunt belangrijke details begrijpen van een eenvoudige televisiereportage (SEHEN/HÖREN voor KLT)

B) Teil B - Aufgabe 5+6 (AB)
*(B1/B2) Je kunt relevante informatie vinden en begrijpen in broschures (LESEN/VOKABELN).

Slide 27 - Slide

Wieviel hast du verstanden?
0100

Slide 28 - Poll

Ik ken het rijtje voor de wederkerende werkwoorden
Ik weet wanneer ik 3e of 4e naamval met een wederkerend werkwoord moet gebruiken
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

Welke vormen ontbreken hier bij het wederkerend werkwoord:
Es freut ..... (het verheugt me)
Es freut ........... (het verheugt jou)
Es freut.......... (het verheugt haar)
Es freut......... (het verheugt jullie)
Typ hieronder het antwoord als volgt: Es freut ihn (dus de hele zin)

Slide 30 - Open question