Onregelmatige werkwoorden sterven t/m uitgaan

Onregelmatige werkwoorden 
overnemen t/m schoonhouden

Onregelmatige werkwoorden

Je oefent de volgende onregelmatige werkwoorden: 

sterven

stijgen

stinken

strijken

tegenhouden

toegeven

toekomen (aan)

toenemen

trekken

uitgaan

Wat is het doel? 

Je oefent/kent de goede vorm van de werkwoorden. 

Je weet de betekenis. 

Je  kunt er zinnen mee maken. 

Wat is goed?

1. De man heeft vorige week gesterft.
2. De man is vorige week gesterfd.
3. De man is vorige week gestorven.
4. De man heeft vorige week gestorven.

Zet het w.w. in de verleden tijd, enkelvoud: stijgen

Wat is goed?

1. stinken - stonk - hebben gestonken
2. stinken - stinkte - hebben gestonken
3. stinken - stinkte -hebben gestinkt

Schrijf de zin in de voltooide tijd:
Hij strijkt zijn overhemd.

Wat is goed?

1. Zij roepte haar moeder.
2. Ze riepte haar moeder.
3. Ze roepde haar moeder.
4. Ze riep haar moeder.

Zet de zin in de verleden tijd:
De Afsluitdijk houdt het zeewater tegen.

Welke verledentijdsvorm is goed?

1. geefde toe
2. geefte toe
3. gaf toe

Maak een zin in de voltooide tijd met: toekomen (aan)

Wat is de verleden tijd, meervoud van het w.w. : toenemen

Schrijf de zin in de verleden tijd:
Mijn zoon trekt aan mijn jurk.

Wat is goed?

1. hebben uitgegaan
2. zijn uitgegaan