H631 2.8 spelling

Planning
2.8 spelling
Opdrachten maken
Toets spelling
Nieuw leesboek voor boektoets
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Planning
2.8 spelling
Opdrachten maken
Toets spelling
Nieuw leesboek voor boektoets

Slide 1 - Slide

spelling 2.8
  • Werkwoordspelling
  • De komma
  • Meervoud van zelfstandige naamwoorden: etages, camera’s, baby’s, melodieën, bacteriën, sleeën

Slide 2 - Slide

Ik vind werkwoordspelling (d's en t's)
A
makkelijk
B
moeilijk

Slide 3 - Quiz

Wat vind je lastig aan werkwoordspelling?

Slide 4 - Open question

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 5 - Open question

bestudeer de foto

Slide 6 - Slide

Leg uit waarom 'verhuist' op de foto verkeerd geschreven is.

Slide 7 - Open question

Bestudeer de foto

Slide 8 - Slide

Leg uit waarom 'ik wordt lid' verkeerd is geschreven.

Slide 9 - Open question

werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 10 - Quiz

Jij vin.... werkwoordspelling moeilijk om te leren
A
Vindt
B
Vind

Slide 11 - Quiz

Het (gebeuren) regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 12 - Quiz

De docent ...............(herhalen) de werkwoordspelling regelmatig.

Slide 13 - Open question

Mijn broertje (beheersen) de werkwoordspelling nog niet zo goed.

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Slide

verleden tijd
zwakke werkwoorden: klankvast
kook/kookte
ren/rende
sterke werkwoorden: klankveranderend
loop/liep
zing/zong
eet/at
zwem/zwom


Slide 16 - Slide

Leg uit hoe 't ex-kofschip werkt bij werkwoordspelling

Slide 17 - Open question

Verleden tijd
  1. Kijk naar het werkwoord:
  2. Haal –en af van het hele werkwoord
  3. Kijk naar de laatste letter
  4. In ‘t (e)x – k(o)fsch(i)p ?
  5. Ja: ik-vorm + te
  6. Nee: ik- vorm + de

Slide 18 - Slide

De kaars ......(branden) gisteren. 
  1. Kijk naar het werkwoord:
  2. Haal –en af van het hele werkwoord
  3. Kijk naar de laatste letter
  4. In ‘t (e)x – k(o)fsch(i)p ?
  5. Ja: ik-vorm + te
  6. Nee: ik- vorm + de

Slide 19 - Slide

Bladzijde 73 in boek
Komma gebruik je:
  • Tussen twee gezegdes in een samengestelde zin
  • In een opsomming (en zij kocht melk, boter en eieren)
  • Tussen twee bijvoeglijke naamwoorden (de mooie, rode deur)
  • Bij woordjes als toch, ja hoor en oké (dit vind je leuk, toch?)
  • ook voor een voegwoord als dat midden in de zin staat
  • Op zijn eerste stagedag gaat hij extra vroeg van huis, zodat hij op tijd op het adres verschijnt.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Maken deze week: spelling 2.8
wat? opdracht 1 t/m 6 en 9 t/m 12
hoe? alleen of samen
Klaar? lezen uit je leesboek

Slide 22 - Slide

Meervoud zelfstandig naamwoord (ZNW)
  • Meestal plak je een +s of +en achter het woord.
  • een lepel   - twee lepels
  • een bord   - twee borden

Slide 23 - Slide

Meervoud zelfstandig naamwoord (ZNW)
  • Meestal plak je een +s of +en achter het woord.
  • Maar let wel op
      Soms moet je een klinker (a-e-i-o-u) weghalen.
  • een noot - twee noten
  • Soms moet je er een medeklinker bij zetten. 
  • een mes   - twee messen



Slide 24 - Slide

Meervoud zelfstandig naamwoord (ZNW)
  • Woorden die eindigen op a - i - o - u - y   krijgen +'s
  • opa  - opa's
  • ski     - ski's
  • accu - accu's
  • hobby - hobby's

Slide 25 - Slide

Meervoud zelfstandig naamwoord (ZNW)
  • Woorden die eindigen op ee  krijgen +ën
  • ree     - reeën
  • idee   - ideeën
  • traptree    - traptreeën

Slide 26 - Slide

Meervoud zelfstandig naamwoord (ZNW)
  • Een woord dat eindigt op een s, krijgt meestal een z .
  • huis - huizen
  • kies  - kiezen
  • haas  - hazen

Slide 27 - Slide

Meervoud zelfstandig naamwoord (ZNW)
  • Een woord dat eindigt op een f, krijgt meestal een v .
  • slaaf - slaven
  • staaf  - staven
  • erf  - erven

Slide 28 - Slide

Meervoud zelfstandig naamwoord (ZNW)
  • Sommige krijgen +eren
  • kind    - kinderen
  • rund    - runderen
  • ei          - eieren
  • blad     -bladeren

Slide 29 - Slide

Opdrachten maken


Maak opdracht 1 t/m 3 en 5, 6, 9 en 10
Ben je klaar?
Ga verder met een ander vak

Slide 30 - Slide