Past Simple vs Past Continuous

Past Simple vs Past Continuous
Grammar
1 / 48
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Past Simple vs Past Continuous
Grammar

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  1. Ik snap het verschil tussen de past simple en past continuous.

  2. Ik kan uit een zin halen wanneer ik de past simple of past continuous moet gebruiken.

  3. Ik praten over korte(re) en langere(re) acties in het verleden.

Slide 2 - Slide

Kies de juiste vormen:
My father ... (work) in the garden when the postman ... (arrive) with a package.
A
worked, arrived
B
was working, arrived
C
worked, was arriving
D
was working, was arriving

Slide 3 - Quiz

Kies de juiste vormen:
Dad ... (enter) my room and saw I ... (clean) it.
A
entered, cleaned
B
was entering, cleaned
C
entered, was cleaning
D
was entering, was cleaning

Slide 4 - Quiz

Kies de juiste vormen:
The man ... (grab) the woman's purse and ... (drive) away.
A
grabbed, drove
B
was grabbing, drove
C
grabbed, was driving
D
was grabbing, was driving

Slide 5 - Quiz

Kies de juiste vormen:
She ... (sing) while I ... (play) the piano.
A
sang, played
B
was singing, played
C
sang, was playing
D
was singing, was playing

Slide 6 - Quiz

Kies de juiste vormen:
I ... (know) he ... (lie), because his face ... (turn) red.
A
knew, lied, turned
B
was knowing, lied, was turning
C
knew, was lying, turned
D
was knowing, was lying, was turning

Slide 7 - Quiz

Kies de juiste vormen:
James ... (tell) a story when all of the sudden someone ... (come) in the room.
A
told, came
B
was telling, came
C
told, was coming
D
was telling, was coming

Slide 8 - Quiz

Kies de juiste vormen:
Susan ... (play) the violin. Suddenly a string ... (break).
A
played, broke
B
was playing, broke
C
played, was breaking
D
was playing, was breaking

Slide 9 - Quiz

Kies de juiste vormen:
I ... (hear) a sound when I ... (study).
A
heard, studied
B
was hearing, studied
C
heard, was studying
D
was hearing, was studying

Slide 10 - Quiz

Snap je dit onderdeel?
Ga verder met je weektaak (zie de werkwijzer op It's Learning)

Slide 11 - Slide

Wat weten jullie nog van de past simple?

Slide 12 - Mind map

Wat weten jullie nog van de past continuous?

Slide 13 - Mind map

2 verschillende tijden
  • Allebei verleden tijd

  • Heeft vooral te maken met hoe lang een actie duurde 

Slide 14 - Slide

Wat gaan we bekijken?
  • Het verschil tussen past simple en past continuous

  • Hoe je kunt herkennen wanneer je welke moet gebruiken

Slide 15 - Slide

I was taking a bath when my mother called.
When she was calling me, her doorbell rang.

While she was talking to me, she was walking to the door, because I heard footsteps.
The men outside were waiting on her to open the door.

She opened the door, said hello to the men and let them in.
The men entered and started talking to my mother.
Korte actie
Lange actie
Korte of lange actie?
was taking
called
was calling
rang
was talking
was walking
heard
were waiting
opened
said
let
entered
started

Slide 16 - Drag question

Zet de juiste beschrijving bij de juiste tijd:
Past Simple
Past Continuous
korte actie
lange actie

Slide 17 - Drag question

Past Simple vs Past Continuous
Wat komt overeen in de volgende drie situaties?
I was doing the dishes when all of the sudden I heard a noise.
They were working in the garden when a car crashed into them.
Jack was playing on his PS4 when it suddenly broke down.
Denk aan de korte en lange acties
  • Het is een lange actie (past continuous) die door een korte actie (past simple) wordt onderbroken. 
  • Oftewel: iemand was iets aan het doen toen iets anders gebeurde

Slide 18 - Slide

Past Simple vs Past Continuous
Wat komt overeen in de volgende drie situaties?
I was playing the guitar while Dad was cleaning the windows.
We were walking in the forest while James was watching TV.
The students were working and the teacher was correcting tests.
Denk aan de korte en lange acties
  • Het zijn langere acties (past continuous) die tegelijkertijd bezig zijn.

Slide 19 - Slide

Past Simple vs Past Continuous
Wat komt overeen in de volgende drie situaties?
John saw a bug, ran to it and killed it.
I kicked the ball which flew over the net.
The teacher got up, grabbed his bag and left the room.
Denk aan de korte en lange acties
  • Het zijn korte acties (past simple) die elkaar in relatief korte tijd opvolgen.

Slide 20 - Slide

Past Simple vs Past Continuous
Komt deze dus vaak samen tegen in deze situaties :
  1. Een lange actie die wordt onderbroken door een korte actie
     
  2. Twee of meer lange acties die tegelijkertijd bezig zijn
     
  3. Twee of meer korte acties die elkaar in relatief korte tijd opvolgen 

Slide 21 - Slide

Ik snap wanneer ik de past simple of de past continuous moet gebruiken.
Ja
Nog niet helemaal, maar heb geen hulp nodig.
Nog niet helemaal en wil graag hulp.
Ik snap er helemaal niets van.

Slide 22 - Poll

Welke tijd moet je hier gebruiken?
I ___ (wait) for the bus, but it did not come.
A
past simple
B
past continuous

Slide 23 - Quiz

Welke tijd moet je hier gebruiken?
My brother ___ (not - play) the violin last night.
A
past simple
B
past continuous

Slide 24 - Quiz

Welke tijd moet je hier gebruiken?
___ you ___ (listen) to music when I called you?
A
past simple
B
past continuous

Slide 25 - Quiz

Welke tijd moet je hier gebruiken?
The old man ___ (die) in his sleep last night.
A
past simple
B
past continuous

Slide 26 - Quiz

Welke tijd moet je hier gebruiken?
My aunt and uncle ___ (not - kiss) each other when I saw them.
A
past simple
B
past continuous

Slide 27 - Quiz

Welke tijd moet je hier gebruiken?
James was listening to music while his brother ___ (bake) a cake.
A
past simple
B
past continuous

Slide 28 - Quiz

Ik kan uit een zin halen wanneer ik de past simple of past continuous moet gebruiken.
Ja
Nog niet helemaal, maar heb geen hulp nodig.
Nog niet helemaal en wil graag hulp.
Ik snap er helemaal niets van.

Slide 29 - Poll

Past Simple:
Bekijk de voorbeelden en probeer regels te verzinnen:

Hoe zet je het werkwoord in de juiste vorm?
Kijk naar de werkwoorden. Wat valt op? Wat komt vaker terug?
Bevestigende zin:
They lived there in 2010.
We talked all night.
She danced a lot as a kid.

Sandy made a cake.
We had a cat.
Jim knew her.




Ontkennende zin:
They didn't live there in 2010.
We didn't talk all night.
She didn't dance a lot as a kid.

Sandy didn't make a cake.
We didn't have a cat.
Jim didn't know her.





Vragen:
Did they live there in 2010?
Did you talk all night?
Did she dance a lot as a kid?

Did Sandy make a cake?
Did you have a cat?
Did Jim know her?

Slide 30 - Slide

De juiste vormen (past simple)
  • Bevestiging
    onderwerp + hele werkwoord + (e)d / onregelmatig werkwoord (2e rijtje) 

  • Ontkenning
    onderwerp + did not (didn't) + hele werkwoord

  • Vragen
    did + onderwerp + hele werkwoord

Slide 31 - Slide

2e rijtje

Slide 32 - Slide

1 gemene uitzondering (to be)
  • Bevestiging
    onderwerp + was / were

  • Ontkenning
    onderwerp + was not / were not

  • Vragen
    was not / were not + onderwerp

Slide 33 - Slide

Let op de spelling bij regelmatige werkwoorden!

  • study > studied
  • party > partied
  • copy > copied
  • empty > emptied

Slide 34 - Slide

Past Continuous:
Bekijk de voorbeelden en probeer regels te verzinnen:

Hoe zet je het werkwoord in de juiste vorm?
Kijk naar de werkwoorden. Wat valt op? Wat komt vaker terug?
Bevestigende zin:
She was working alone.
They were playing in the mud.
Mike was listening to music.
They were doing their chores.
He was sleeping outside.
Anna was talking to me.










Vragen:
Was she working alone?
Were they playing in the mud?
Was Mike listening to music?
Were they doing chores?
Was he sleeping outside?
Was Anna talking to me?










Ontkennende zin:
She was not working alone.
They were not playing in the mud.
Mike was not listening to music.
They weren't doing their chores.
He wasn't sleeping outside.
Anna was not talking to me.










Slide 35 - Slide

De juiste vormen (past continuous)
  • Bevestiging
    onderwerp + was/were + werkwoord + ing

  • Ontkenning
    onderwerp + was / were not + hele werkwoord + ing 

  • Vragen
    was / were + onderwerp + hele werkwoord + ing

Slide 36 - Slide

Let op de spelling!
  • lie > lying
  • die > dying

  • fly > flying
  • cry > crying

Slide 37 - Slide

Let op!
Vul bij de volgende vragen geen verkorte vormen in
dus geen didn't, maar did not

Slide 38 - Slide

Zet het werkwoord in de juiste vorm:
I ___ (wait) for the bus, but it did not come.

Slide 39 - Open question

Zet het werkwoord in de juiste vorm:
My sister ___ (not - play) the piano last night.

Slide 40 - Open question

Zet het werkwoord in de juiste vorm:
______ (you - listen) to the radio when I entered your room?

Slide 41 - Open question

Zet het werkwoord in de juiste vorm:
The old man ___ (die) in his sleep last night.

Slide 42 - Open question

Zet het werkwoord in de juiste vorm:
___ (you - have) a holiday last year?

Slide 43 - Open question

Zet het werkwoord in de juiste vorm:
She ___ (talk) to Mike while we were watching a movie. How annoying!

Slide 44 - Open question

Zet het werkwoord in de juiste vorm:
Our teacher ___ (not - be) very good at French when she was younger.

Slide 45 - Open question

Zet het werkwoord in de juiste vorm:
He ___ (work) in the garden when the accident happened.

Slide 46 - Open question

Zet het werkwoord in de juiste vorm:
My aunt and uncle ___ (not - kiss) each other when I saw them.

Slide 47 - Open question

Ik kan praten over korte(re) en lange(re) acties in het verleden.
Ja
Nog niet helemaal, maar heb geen hulp nodig.
Nog niet helemaal en wil graag hulp.
Ik snap er helemaal niets van.

Slide 48 - Poll