havo 4 jeudi 8 juin

havo 4
jeudi le 8 juin
1 / 21
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

havo 4
jeudi le 8 juin

Slide 1 - Slide

Aujourd'hui
Lire C chapitre 5

Slide 2 - Slide

Lire C
Lees de titel en de introductie.
Op welke vraag probeert de auteur een antwoord te vinden? 

Slide 3 - Slide

Op welke vraag probeert de auteur een antwoord te vinden?

Slide 4 - Open question

Tuyau
Lees de informatie hier links. 

Slide 5 - Slide

Lire C
Noteer de kernzin uit alinea 1. Citeer de eerste twee woorden.

Slide 6 - Slide

Citeer de eerste twee woorden van de kernzin uit alinea 1.

Slide 7 - Open question

Lire C
Noteer de kernzin uit alinea 2.
Citeer de eerste twee woorden. 

Slide 8 - Slide

Citeer de eerste twee woorden van de kernzin uit alinea 2.

Slide 9 - Open question

Lire C
Noteer de kernzin uit alinea 3.
Citeer de eerste twee woorden. 

Slide 10 - Slide

Citeer de eerste twee woorden van de kernzin uit alinea 3.

Slide 11 - Open question

Lire C
Welke twee fasen worden genoemd in de eerste alinea ter voorbereiding op de O.S.?

Slide 12 - Slide

Welke twee fasen worden genoemd in de eerste alinea ter voorbereiding op de O.S.?

Slide 13 - Open question

Lire C
"Benoit Valque, coach sportif, nous révèle les clés pour être en forme olympique."

Citeer de eerste twee woorden van de zin uit alinea 2 waaruit dit blijkt. 

Slide 14 - Slide

Citeer de eerste twee woorden van alinea 2 waaruit het citaat blijkt.

Slide 15 - Open question

Lire C
Waartoe dienen de bloedtesten waarover in alinea 3 wordt gesproken? 

Slide 16 - Slide

Waartoe dienen de bloedtesten?

Slide 17 - Open question

Lire C
Wie of wat wordt bedoeld met 'Le jour j' (zie alinea 4)?

Slide 18 - Slide

Wie of wat wordt bedoeld met 'le jour j'?
A
de dag van het begin van de OS
B
de dag van de wedstrijd
C
de trainer
D
de atleet zelf

Slide 19 - Quiz

Lire C
Welk woord ontbreekt er in alinea 4?

A ainsi
B bref
C mais
D par exemple

Slide 20 - Slide

Welk woord ontbreekt er in alinea 4?
A
ainsi
B
bref
C
mais
D
par exemple

Slide 21 - Quiz