wk 20: les 1 (kernzinnen)

Kernzinnen
Kernzin =
Belangrijkste zin van de alinea
Meestal de eerste of de laatste zin

Rest van de alinea =
voorbeeld
of
toelichting

1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Kernzinnen
Kernzin =
Belangrijkste zin van de alinea
Meestal de eerste of de laatste zin

Rest van de alinea =
voorbeeld
of
toelichting

Slide 1 - Slide

Hoofd- en bijzaken
Hoofdzaak: Het belangrijkste van de tekst.
Vind je vooral in de kernzinnen.

Bijzaak: Minder belangrijke dingen van de tekst.
Zoals: uitleg, voorbeelden of toelichting.

Slide 2 - Slide

1. Hoe wordt deze tekst ingeleid?

2. Wat is de kernzin van alinea 2?

3. Uit hoeveel alinea's bestaat deze tekst?

4. Wat is het tekstdoel?


Slide 3 - Slide

Aan de slag!
Maak de vragen op de volgende slides.

Slide 4 - Slide

Citeer de kernzin

Slide 5 - Open question

Citeer de kernzin

Slide 6 - Open question

Wat verwacht je als vervolg op onderstaande kernzin?


Er zijn twee manieren om je voor te bereiden op een toets.
A
uitwerking
B
uitleg

Slide 7 - Quiz

Wat verwacht je als vervolg op onderstaande kernzin?


Van mij mogen al die smileys in berichten verboden worden.
A
uitwerking
B
uitleg

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

Lees tekst 7. Op welke manier trekt de schrijver in de inleiding de aandacht van de lezer?
A
anekdote
B
vragen stellen
C
aanleiding voor het schrijven noemen
D
onderwerp aankondigen

Slide 10 - Quiz

Citeer de kernzin van alinea 2.

Slide 11 - Open question

Waar ben je als je 'onder de wol ligt'?

Slide 12 - Open question

Aan de slag!
Maak de vragen op de volgende slides.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Wat is de functie van de titel?
A
De lezer nieuwsgierig maken naar de tekst
B
Het onderwerp aankondigen
C
Een advies geven
D
De aandacht trekken

Slide 17 - Quiz

Welke manier(en) om de tekst in te leiden gebruikt de schrijver in de inleiding?
A
het onderwerp aankondigen
B
een korte, grappig of bijzonder verhaaltje vertellen
C
een of meer vragen stellen
D
de aanleiding voor het schrijven van de tekst noemen

Slide 18 - Quiz

Schrijf op waarnaar de volgende woorden verwijzen. Schrijf ook het regelnummer op.
a ze (regel 26)
b Dat (regel 29)
c die (regel 31)
d ze (regel 34)
e ze (regel 38)

Slide 19 - Open question

Waar of niet waar:
Camren at tijdens de dertig dagen dode insecten.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

Waar of niet waar:
Camren was van plan insecten als avondeten te gaan eten.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

Waar of niet waar:
Camren at kakkerlakken, nadat zijn vriend dat ook deed.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Einde van deze les

Slide 23 - Slide