Taalverzorging Formuleren H6

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Taalverzorging

Nederlands

Eline Janssen

Lesdoel

Je leert lastige werkwoorden te vervoegen en spellen.

1. 'Nog drie dagen werken en dan ... we lekker op het strand', zei mijn vader

1. liggen
2. leggen

2. De AH-bezorgers ... alle boodschappen op tafel.

1. liggen
2. leggen

3. Mijn oudere zussen ... elke zaterdag tot 13.00 uur in bed.

1. liggen
2. leggen

4. 'Sommige zwemmers ... de borstcrawl nog niet zo goed', zei de zwemtrainer.

1. kennen
2. kunnen

5. Een paar vakkenvullers ... de nieuwe bedrijfsleider nog niet.

1. kennen
2. kunnen

6. De volleyballers ... geen goede wedstrijdstrategie bedenken.

1. kennen
2. kunnen

Wat is het enkelvoud van onderstaande werkwoorden in de tegenwoordige tijd?

a. zijn - 

b. hebben - 

c. Zullen - 

d. willen - 

e. Kunnen -          

f. leggen - 

g. liggen - 

a. zijn - is

b. hebben - heb

c. Zullen - zal

d. willen -  wil

e. Kunnen -    kan     

f. leggen - leg

g. liggen - lig

Wat is de verleden tijd van onderstaande werkwoorden?

a. zijn - 

b. hebben - 

c. Zullen - 

d. willen - 

e. Kunnen -          

f. leggen - 

g. liggen - 

Wat is nu het enkelvoud van deze verleden tijd?

a. zijn - waren

b. hebben - hadden

c. zullen - zouden

d. willen - wilden

e. kunnen -  konden    

f.  leggen - legden

g. liggen - lagen

a. zijn - waren - was

b. hebben - hadden - had

c. zullen - zouden - zou

d. willen - wilden - wilde

e. kunnen -  konden - kon 

f.  leggen - legden - legde

g. liggen - lagen - lag

De volgende 6 vragen staan in de tegenwoordige tijd.

1. De schoonmaker ... mijn spullen ergens anders neer.

1. legde
2. legt
3. lag
4. ligt

2. '... ik de pionnen opruimen?', vroeg Max na de training.

1. Zou
2. zal
3. Zal
4. zullen

3. Mevrouw Smith houdt alles in de gaten; zij ... de hele buurt.

1. kende
2. kan
3. kon
4. kent

4. Nick ... gisteren met zijn fiets tegen een bushokje gebotst.

1. was
2. heeft
3. is
4. had

5. Rolinde is later, want zij ... de tram gemist.

1. was
2. heeft
3. is
4. had

6. Wilco ... ook graag meebetalen aan het groepscadeau voor Pay.

1. wil
2. wilde
3. wou
4. wilt

Bij de volgende 6 vragen moet je de verleden tijd invullen.

1. Tijdens de training ... we penalty's schieten, maar de trainer ... ons liever een partijtje zien spelen.

1. zouden / wilde
2. zouden / wilden
3. zouden / wil
4. zouden / wou

2. De verplegers ... na de operatie alle spullen weer weg.

1. lagen
2. leggen
3. legden
4. legde

3. Hector en Rudy ... elkaar nog maar net of ze ... al goede vrienden.

1. konden / waren
2. kenden / waren
3. kennen / waren
4. kenden / zijn

4. '... jullie het vinden?', vroeg mijn tante toen we op bezoek kwamen.

1. Kenden
2. Konden
3. Kunnen
4. Kon

5. De laptop en smartphone ... geen verbinding maken met het internet.

1. wouden
2. wilden
3. wilde
4. willen

6. Enzo Knol en zijn broer ... weer nieuwe YouTube-filmpjes gemaakt.

1. hadden
2. hebben

Tot vrijdag!