Experttweetallen

Werken in expertgroepjes
1. Jullie gaan zo uiteen in breakoutrooms (2-tal).
2. We werken in 8 ronden. Elke ronde duurt 2-3 minuten.
3. In ronde 1 legt nr. 1 uit aan nr. 2.
4. Nr. 2 vult eventueel aan.
5. In ronde 2 legt nr.2 uit aan nr. 1, nr.1 vult aan.
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Werken in expertgroepjes
1. Jullie gaan zo uiteen in breakoutrooms (2-tal).
2. We werken in 8 ronden. Elke ronde duurt 2-3 minuten.
3. In ronde 1 legt nr. 1 uit aan nr. 2.
4. Nr. 2 vult eventueel aan.
5. In ronde 2 legt nr.2 uit aan nr. 1, nr.1 vult aan.

Slide 1 - Slide

Tekstdoelen en tekstsoorten
Welke tekstdoelen zijn er en noem bij elk doel een tekstsoort.
Informeren: nieuwsbericht​
Uitleg geven: tekst in schoolboek​
Instructie geven: recept, handleiding​
Beschouwen: documentaire, achtergrondartikel​
Overtuigen: recensie​
Activeren: reclame, sollicitatiebrief​
Amuseren: verhaal, gedicht​

Slide 2 - Slide

Inleiding van een tekst
Vertel zoveel mogelijk over de inleiding van een tekst.
Doel = lezer nieuwsgierig maken​
Manieren:​
Onderwerp aankondigen​
Kort, grappig verhaaltje vertellen (anekdote)
Vragen stellen​
Aanleiding voor het schrijven noemen​
Voorbeeld geven​

Slide 3 - Slide

Middenstuk van een tekst
Vertel zoveel mogelijk over het middenstuk.
Doel = deelonderwerpen bespreken​
Deelonderwerp = gedeelte van het onderwerp​
In het middenstuk staan alinea’s en elke alinea bespreekt een deelonderwerp. Soms staat er een tussenkopje boven.​
Elke alinea heeft een kernzin = belangrijkste mededeling van de alinea (ELZA). De andere zinnen zijn voorbeelden of een toelichting.​

Slide 4 - Slide

Hoofd- en bijzaken
Wat zijn hoofd- en bijzaken en hoe kun je deze vinden in een tekst?

Hoofdzaken: belangrijkste zaken in een tekst​
(ga op zoek naar kernzinnen)
Bijzaken: minder belangrijke zaken in een tekst (bijv. uitleg, voorbeelden)​

Slide 5 - Slide

Tekstverbanden
Vertel zoveel mogelijk over tekstverbanden. Wat zijn dit? Welke ken je? Hoe herken je ze?
Zinsverband: verband tussen zinnen​
Alineaverband: verband tussen alinea’s​

Een verband wordt aangegeven door een signaalwoord. Deze laten zien welk verband er is tussen zinnen of alinea’s.​

Slide 6 - Slide

Vervolg tekstverbanden
Opsomming: je noemt verschillende dingen achter elkaar op​
Tegenstelling: na een uitspraak beweer je meteen het tegengestelde​
Reden: je geeft een reden waarom iemand iets wel of niet doet.

Slide 7 - Slide

Feiten en meningen
Wat is het verschil? Hoe herken je deze in een tekst?
Feit: controleerbaar, iets wat je op kan zoeken, iets wat waar is, objectief​
Mening: wat jij of een ander van iets vindt, subjectief (persoonlijk), iets waar je het wel of niet mee eens bent​
Zoek naar objectieve of subjectieve woorden.

Slide 8 - Slide

Onderwerp en hoofdgedachte
Wat is het verschil? Hoe vind je deze in een tekst?
Het onderwerp geef je aan in 1 woord. In 1 woord geef je aan waar de tekst over gaat.
Hoofdgedachte: samenvatting van een tekst in 1 zin. Je beantwoordt de vraag: wat vertelt de schrijver over het onderwerp? Dit is nooit een vraag!​
Kijk hierbij naar hoofdzaken!​

Slide 9 - Slide

Argumenten en standpunten
Geef een eigen standpunt en beargumenteer dit.

Standpunt: uitspraak of bewering over bepaald onderwerp​

Argumenten: redenen waarom je iets vindt. Je gebruikt ze om je standpunt te onderbouwen.​

Slide 10 - Slide