1) Geef van elk van de volgende beweringen aan of deze wel of niet overeenkomt met alinea 1
1. Ongeveer de helft van de ouders stoort zich eraan dat hun kinderen hun mobieltjes mee op vakantie nemen niet
2. Strandvakanties zijn iets minder populair geworden niet
3. Een kwart van de Duitse gezinnen met kinderen vult hun vakantie in met een familiebezoek wel
4. Onder de Duitse gezinnen met kinderen komt vakantie in eigen land bijna net zo vaak voor als vakantie in een ander Europees land. wel