Woordenschat 2

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Lesopbouw

1.  15 minuten lezen,

2. Woordenschat: herhaling synoniem en omschrijving, 

3.  Vemissingsbericht afmaken, werken aan Gefixt,

4. Als je klaar bent ga je lezen of aan spelling werken.

Lesopbouw

Eerste blokuur

1.  15 minuten lezen.

2. Woordenschat: herhaling synoniem en omschrijving,

3. Vemissingsbericht afmaken, werken aan Gefixt,

4. Als je klaar bent ga je lezen of aan spelling werken.

Woordenschat

Nodig:

Woordenschatschrift

Maak een vouw in het midden van je bladzijde, zodat er een linker en rechter kolom ontstaat.

Links zet je het woord, rechts het synoniem of de omschrijving. 

Wat is een synoniem? 

Wat is een omschrijving?

Scholier 

Scholier

Een synoniem is een woord dat ongeveer hetzelfde betekent. 

 Nauwkeurig de bijzonderheden van iets aangeven; iets nauwkeurig beschrijven.

leerling (synoniem)

Iemand die naar school gaat.

Een synoniem is een woord dat ongeveer hetzelfde betekent. 

Wat is het synoniem van 

1. gooien 

2. spreken

3. vuilnis

4. raam 

5. huis

6. rotzooi 

1. werpen

2. praten

3. afval

4. venster

5. woning

6. rommel

Een synoniem is een woord dat ongeveer hetzelfde betekent. 

Wat is het synoniem van 

1. gooien 

2. spreken

3. vuilnis

4. raam 

5. huis

 6. rotzooi 

 

Wat is een voorbeeld?

Wat is een tegenstelling? 

Iets duidelijk maken, iets toelichten met een beeld.

Een voorbeeld van een kleur is zwart

wit

rood 

Iets wat tegenover elkaar staat. 

zwart-wit

Bekend woorddeel

Een deel van een woord is bekend. Daardoor kan je toch de betekenis uit het woord halen. 

on=niet                        onhygiënisch

her=opnieuw             hergebruik 

loos=zonder               bewegingloos, dakloos, draadloos

Lesopbouw

1.  15 minuten lezen.

2. Herhaling synoniem en omschrijving; gebruik je woordenschatschrift. 

3. Werken aan Plot

Opdracht 6 uit het boek:

Pak je boek erbij.

a eentonig

b grotendeels

c pluimvee

d exclusief

e opgewekt

f ordinair

h baseren

i essentieel

j ruim

k hoewel

l neutraal

m kritisch

Lesopbouw

Eerste blokuur

1.  15 minuten lezen.

2. Herhaling synoniem en omschrijving; gebruik je woordenschatschrift. 

3. Opdrachten: a. LessonUp b. Opdracht 6 boek.

Tweede blokuur

1. Spelling tegenwoordige tijd

2. Woordenschat puzzel.

3. Klaar? In stilte boek lezen of huiswerk maken.

Zet het werkwoord in de tegenwoordige tijd:

Deze prijs (gelden) alleen maar in de uitverkoop. 

Zet het werkwoord in de tegenwoordige tijd:

Deze prijs geldt alleen maar in de uitverkoop. 

Zet het werkwoord in de tegenwoordige tijd:

Hoe (onthouden) je toch al die telefoonnummers? 

Zet het werkwoord in de tegenwoordige tijd:

Hoe onthoud je toch al die telefoonnummers? 

Zet het werkwoord in de verleden tijd:

De chirurg (achten) het nodig om de patiënt onmiddellijk te opereren. 

Zet het werkwoord in de verleden tijd:

De chirurg achtte het nodig om de patiënt onmiddellijk te opereren. 

Zet het werkwoord in de verleden tijd:

De jagers (doden) de tijger. 

Zet het werkwoord in de verleden tijd:

De jagers doodde de tijger. 

Lesopbouw

Eerste blokuur

1.  15 minuten lezen.

2. Herhaling synoniem en omschrijving; gebruik je woordenschatschrift. 

3. Opdrachten: a. LessonUp b. Opdracht 6 boek.

Tweede blokuur

1. Spelling tegenwoordige tijd en verleden tijd

2. Woordenschat puzzel.

3. Klaar? In stilte boek lezen of huiswerk maken.