De
ik-vorm komt in de
tegenwoordige tijd achter ‘ik’ te staan.
Vaak moet je van het hele werkwoord -en eraf halen:
Denken - (ik) denk
Soms moet je iets toevoegen, veranderen of weghalen. Dit moet vooral als je een werkwoord hebt, waarvan de stam en ik-vorm niet gelijk zijn. Bijv.:
Slapen - stam: slap (ik) slaap
Zetten- stam: zett (ik) zet
Proeven -stam: proev (ik) proef