examen 2017, 1e tv

Vraag 1
In je antwoord geef je het bezwaar dat men tegen de schrijver kan hebben.
Een bezwaar is een bedenking, dat je tegen iets bent.
Ontkrachten is dat de schrijver laat zien dat dat bezwaar niet terecht is.
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Vraag 1
In je antwoord geef je het bezwaar dat men tegen de schrijver kan hebben.
Een bezwaar is een bedenking, dat je tegen iets bent.
Ontkrachten is dat de schrijver laat zien dat dat bezwaar niet terecht is.

Slide 1 - Slide

vraag 1

Slide 2 - Open question

vraag 2: alinea 7
vraag 3: alinea 15

Slide 3 - Slide

vraag 4
centrale standpunt: de stelling die in de hele tekst behandeld wordt.

Slide 4 - Slide

vraag 4

Slide 5 - Open question

vraag 5

Slide 6 - Open question

vraag 6: De dierenbeschermers
A
geven geen echt bewijs voor hun standpunt
B
klagen over zaken die niet de moeite waard zijn
C
maken gebruik van verkeerde vergelijkingen
D
overdrijven het belang van hun standpunt

Slide 7 - Quiz

vraag 7
dogma: een vaststaande theorie/stelling waar geen discussie over gevoerd kan/mag worden

In eigen woorden: je mag het dus niet letterlijk uit de tekst overnemen. Let op: het volstaat om een woord te veranderen, dan is het niet meer letterlijk. Als je citeert, krijg je geen punten.

Denk aan het herhalen van de vraag om volledige zinnen te krijgen: 
Met dit dogma wordt bedoeld....


Slide 8 - Slide

Vraag 7

Slide 9 - Open question

Vraag 8
In het hele stuk (alinea 8 t/m 11) staat één woord dat je moet citeren. Dus niet uit elke alinea een woord!

Slide 10 - Slide

vraag 8
malligheid (r137)

Slide 11 - Slide

vraag 9
Je moet het antwoord dus uit alinea 11 halen, niet uit andere alinea's.

Slide 12 - Slide

vraag 9

Slide 13 - Open question

vraag 10
gevolg

Slide 14 - Slide

vraag 11
tekstfragment: dat mogen dus meerdere zinnen zijn. Het is niet een of een paar woorden, je moet minstens een hele zin citeren.

Slide 15 - Slide

vraag 11
‘Waarom zou een zichzelf respecterend nieuwsmedium überhaupt geïnteresseerd in ze zijn? Dat nu blijkt een volkomen achterhaalde gedachte.’ (regels 158-162)
Ook goed:
‘Dat nu blijkt een volkomen achterhaalde gedachte.’ (regels 161-162)
of
Dieren schrijven daarentegen geen boeken, ze maken geen films, ze handelen niet in goederen en ze doen geen uitvindingen. Waarom zou een zichzelf respecterend nieuws- medium überhaupt geïnteresseerd in ze zijn? Dat nu blijkt een volkomen achterhaalde gedachte.’ (regels 155-162)


Slide 16 - Slide

vraag 12
ontwikkeling: er is dus iets veranderd. In je antwoord beschrijf je hoe het vroeger was en hoe het nu is.

Slide 17 - Slide

vraag 12
• Vroeger besefte men dat de natuur wreed kan zijn / dat de natuur onsympathieke trekjes heeft 
• Nu krijgt de mens de schuld (van de wreedheid van de natuur) / Nu wordt de mens verantwoordelijk gehouden (voor de wreedheid van de natuur) 

Slide 18 - Slide

vraag 13
Tekenend: wat laat de reactie van de minister zien. 

Slide 19 - Slide

vraag 13

Slide 20 - Open question

vraag 14
Kijk voor het antwoord in alinea 11. Je kan hiervoor terugkijken naar het antwoord bij vraag 9: Er gebeurt zelden iets ongewoons in het dierenrijk en alleen het ongewone is nieuwswaardig.

Denk aan het herhalen van de vraag: De berichtgeving over de bultrug is geen echt nieuwsfeit, omdat...

Slide 21 - Slide

vraag 14
De berichtgeving over de bultrug is geen echt nieuwsfeit
• omdat een stervende bultrug normaal is / niet ongewoon is 
• en journalisten alleen over het abnormale/ongewone horen te schrijven 

Slide 22 - Slide

vraag 15
De twee voorbeelden zijn:
- reacties op het boek van Bas Haring 
- ervaring van de auteur met reacties op haar artikelen over dierenliefde 

Slide 23 - Slide

vraag 16
Dit onderzoek wordt vooral aangehaald om
A
aan te tonen dat empathie een te grote rol speelt bij de sentimenten over mens en dier.
B
een antwoord te geven op de vraag of dierenliefde in de media anders vorm kan krijgen.
C
het beeld te bevestigen dat dierenliefhebbers te weinig empatisch vermogen voor mensen hebben.
D
te demonstreren dat het huidige dierensentiment vervelende gevolgen kan hebben.

Slide 24 - Quiz

vraag 17
Er wordt gevraagd waarom het sentiment de auteur niet bevalt en waarom de auteur het zo erg vindt dat de media daar zo klakkeloos in meegaan

Slide 25 - Slide

vraag 17
(Het belangrijkste argument voor deze uitspraken is) dat het dierensentiment mensen naar het tweede plan verwijst / dat het dierensentiment mensen minder waardevol maakt / dat dieren zo belangrijker worden dan mensen. (zie alinea 20)

Slide 26 - Slide

vraag 18
Wat zou het best gezien kunnen worden als de onderliggende hoofdvraag van tekst 1?
A
Hoe kan het huidige dierensentiment uiteindelijk uit de Nederlandse media worden verbannen?
B
Hoe komt het dat het huidige dierensentiment niet meer weg te denken is uit de Nederlandse media?
C
Waarom is het erg dat het huidige dierensentiment in de Nederlandse media zo alomtegenwoordig is?
D
Wat kunnen de Nederlandse media doen om het huidige dierensentiment aan te pakken?

Slide 27 - Quiz

vraag 19
Er is vooral gebruik gemaakt van argumentatie op basis van
A
een oorzaak-gevolgrelatie.
B
kenmerk of eigenschap.
C
vergelijking.
D
voorbeelden.

Slide 28 - Quiz

vraag 20
Welke zin drukt het best de hoofdgedachte uit van tekst 1?
A
Het huidige dierensentiment, vooral ook in de Nederlandse media, verdient achterdocht omdat het mensen minder belangrijk maakt dan dieren.
B
Het huidige schuldgevoel van veel Nederlanders over dierenleed dat normaal is in de natuur, verdient afkeur in plaats van aandacht van de media.
C
Het is jammer dat de Nederlandse media meegaan met een tijdgeest waarin de mensen evenveel waard zijn als de dieren.
D
Het is vreemd dat de Nederlandse media consensus tonen over het belang van dieren in het nieuws en dat kritiek hierop geen gehoor vindt.

Slide 29 - Quiz

Tekst 2

Slide 30 - Slide

vraag 21
Welke uitspraak is het meest van toepassing op alinea 1? Alinea 1
A
bevat een anekdote die dient ter introductie van het onderwerp van de tekst.
B
formuleert de probleemstelling die de kern van de tekst vormt.
C
noemt de aanleiding die aan het schrijven van de tekst ten grondslag ligt
D
schetst een situatie die vergelijkbaar is met het onderwerp van de tekst.

Slide 31 - Quiz

vraag 22
Deze uitspraak geeft aan dat de Nederlandse bevolking
A
de omgang met dieren heeft uitbesteed aan een kleine groep.
B
geen idee heeft hoeveel proefdieren er zijn in Nederland.
C
helemaal niets wil weten over procedures als het castreren van biggen.
D
waarschijnlijk niet geïnteresseerd is in het gebruik van proefdieren.

Slide 32 - Quiz

vraag 23
Met welk begrip kan de functie van de alinea’s 5 en 6 ten opzichte van de voorgaande alinea’s het best benoemd worden?
A
gevolg
B
oplossing
C
samenvatting
D
verklaring

Slide 33 - Quiz

vraag 24
citeren de zin: je begint je citaat dus met een hoofdletter en eindigt met een punt.

Slide 34 - Slide

vraag 24
‘Ze hoopten dat iemand het zou lezen.’ (regels 68-69)

Slide 35 - Slide

vraag 25
Vergeet niet de vraag te herhalen: Met die openheid binnen de muren wordt bedoeld, dat...

Slide 36 - Slide

vraag 25

Slide 37 - Open question