Alphen A2B1 14 februari

• NT2
• MBO
• Studiejaar 4

De woorden van LINK thema 1, taak 4

en tekst `Mijn stad heeft een gezellig centrum`

De ruzie is ..................... toen de buren veel herrie maakte.

1. natuur
2. nadeel
3. ontstaan
4. stijgen

Het water in de ...................... ....................... door de zware regenval in België.

1. stijgen, de natuur
2. rivier, stijgt
3. huidig, stijgen
4. nadeel, stijg

Daniel woont niet meer in Nederland. Hij is vorig jaar naar het .................. vertrokken.

1. polder
2. natuur
3. voorziening
4. buitenland

Het land is ..................... door de droogte.

1. de haven
2. de plant
3. kaal
4. natuur

In Amsterdam zijn meer ....................... dan ........................

1. toeristen, inwoners
2. ontstaan, het oosten
3. ontstaan, voorzieningen
4. inwoners, kaal

De huisarts en diëtiste werken in hetzelfde .........................

1. buitenland
2. gezondheidscentrum
3. noorden
4. voordeel

Zwolle is de hoofdstad van de ....................... Overijssel.

1. provincie
2. het oosten
3. rivier
4. aantrekkelijk

De beroemde zanger ..................... in grote armoede .....................

1. opgegroeid, was
2. op, groeit
3. was, opgroei
4. groeide, op

Haar fysiotherapeut is een hele ......................... man.

1. aantrekkelijke
2. voordeel
3. inwoner
4. huidig

Zijn de werknemers ............... ................. .................. van de nieuwe regels?

1. op hoog te
2. hoog te op
3. hoger zijn op
4. op de hoogte

In de avond is de straat verlicht door de .......................

1. lanpaarntaal
2. lantaarnpaal
3. landparentaal
4. lamparental

Iemand ................... bij de buren ................. Bel de politie!

1. breekt, in
2. in, broken
3. inbreken, zijn
4. is, inbreken

Als mijn zoon laat thuis komt ben ik erg ....................

1. getuige
2. nuttig
3. ongerust
4. zomaar

Dankzij onze ..................... inspanning, is alle troep opgeruimd.

1. overkant
2. container
3. eigenlijk
4. gezamenlijke

De manager heeft een belangrijke ..................... voor alle medewerkers.

1. digitaal
2. mededeling
3. overkant
4. communiceren

Mijn vader is ....................... geworden van digitale criminaliteit.

1. bijeenkomst
2. slachtoffer
3. eigenlijk
4. ongerust

In Genéve is een belangrijke ....................... met veel wereldleiders.

1. bladeren
2. overkant
3. bijeenkomst
4. communiceer

Hoofdzinnen en bijzinnen

De buurman gaat naar buiten omdat hij een raar geluid hoort.
Wat is hier de hoofdzin?

1. De buurman gaat
2. hij hoort een raar geluid
3. De buurman gaat naar buiten
4. omdat hij een raar geluid hoort

De kat miauwt want ze heeft honger.
Wat is hier de bijzin?

1. Er is geen bijzin
2. De kat miauwt
3. De kat miauwt want
4. ze heeft honger

Omdat de auto's hier zo hard rijden, durf ik niet op de fiets.
Wat is hier de bijzin?

1. Omdat de auto's hier
2. Omdat de auto's hier zo hard rijden
3. durf ik niet
4. durf ik niet op de fiets

We gingen vaak naar het strand, toen we nog in Den Haag woonden.
Wat is hier de hoofdzin?

1. We gingen vaak naar het strand toen
2. We gingen vaak naar het strand
3. toen we nog in Den Haag woonden
4. we woonden in Den Haag

Derk zegt tegen zijn ouders, dat hij stopt met zijn studie.
Wat is hier de bijzin?

1. Derk zegt tegen zijn ouders
2. Hij zegt tegen zijn ouders
3. dat hij stopt met zijn studie
4. hij stopt met zijn studie

Toen Lise in Frankrijk kampeerde, was het slecht weer.
Wat is hier de bijzin?

1. Lise kampeert in Frankrijk
2. Toen Lise in Frankrijk kampeerde
3. het was slecht weer
4. was het slecht weer

Dictee

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op: