This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Ik kan de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp in de zin vinden.
Ik weet wat het lijdend voorwerp is en kan deze in de zin vinden.
pv = heeft
wg = heeft gebakken
ow = Mijn moeder
Welk zinsdeel is er over?
ow ( wie + pv/wg?)= mijn moeder
over = een taart, je krijgt het antwoord "een taart" als je de vraag "wat + pv + ow" stelt.
wie/wat + gezegde + onderwerp?Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.
De doelen waren:
Doelen bereikt?