Grammatica zinsdelen :lijdend voorwerp

1 / 14
next
Slide 1: Video
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Mijn moeder heeft een taart gebakken
pv =?

Slide 2 - Open question

Mijn moeder heeft een taart gebakken
wg =?

Slide 3 - Open question

Mijn moeder heeft een taart gebakken
ow =?

Slide 4 - Open question

Mijn moeder heeft een taart gebakken

pv = heeft

wg = heeft gebakken

ow = Mijn moeder


Welke zinsdeel is er over? 

Slide 5 - Slide

Mijn moeder heeft een taart gebakken

pv = heeft

wg = heeft gebakken

ow ( wie + pv/wg?)= mijn moeder


over  = een taart, je krijgt het antwoord "een taart" als je de vraag "wat + pv + ow" stelt.

Slide 6 - Slide

lijdend voorwerp


wie/wat + gezegde + onderwerp?
Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.

Slide 7 - Slide

Voorbeeld:
Hij maakt zijn huiswerk.
    Wat maakt hij?
    antwoord: zijn huiswerk
    zijn huiswerk is lijdend voorwerp

Slide 8 - Slide

Voorbeeld:
Ze waarschuwden hem niet op tijd.
    Wie waarschuwden ze?
    antwoord: hem
    hem is lijdend voorwerp

Slide 9 - Slide

Even oefenen

Slide 10 - Slide

De jongens gooiden sneeuwballen

Pv=?
A
de jongens
B
gooiden
C
sneeuwballen

Slide 11 - Quiz

De jongens gooiden sneeuwballen

lv=?
A
de jongens
B
gooiden
C
sneeuwballen

Slide 12 - Quiz

De mees kon een nestje bouwen in het nieuwe vogelhuisje.
Lv=?

Slide 13 - Open question

Hij vond zijn ontbijt tenslotte in de koelkast.
Lv=?

Slide 14 - Open question