This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Ik kan de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp in de zin vinden
Ik weet wat het lijdend voorwerp is en kan deze in de zin vinden
pv = heeft
wg = heeft gebakken
ow ( wie + pv/wg?)= mijn moeder
over = een taart, je krijgt het antwoord "een taart" als je de vraag "wat + pv + ow" stelt.
ow = Mijn moeder
Welke zinsdeel is er over?
wie/wat + gezegde + onderwerp?Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.