Vraagwoorden

Vraagwoorden
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Vraagwoorden

Slide 1 - Slide

Aan het einde van de les kan je
  • vertellen wat de 7 vraagwoorden zijn;
  • uitleggen wanneer je welk vraagwoord gebruikt.

Slide 2 - Slide

Weet jij al wat Engelse vraagwoorden zijn? Schrijf er zoveel mogelijk op.

Slide 3 - Open question

Wanneer gebruik je het?
  • Om vragen te stellen, kun je vragende voornaamwoorden gebruiken.
  • De vragende voornaamwoorden staan altijd aan het begin van de vraag.

Slide 4 - Slide

Welke zijn er allemaal?

who
what
where
when
why
how
which
Welke zijn er allemaal?

wie (personen)
wat (dingen)
waar
wanneer
waarom
hoe
welk (als je ergens uit kunt kiezen)

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Vragen met vraagwoorden in de verleden tijd

1. - maak een vraagzin met 'did', 'was' of 'where'.
      'They worked in a supermarket last summer.'

vraagzin: 'Did they work in a supermarket last summer?'

vraagzin + vraagwoord: 'Where did they work last summer?'


Slide 7 - Slide

Vragen met vraagwoorden in de verleden tijd

2. - vervang het onderwerp in de zin door een vraagwoord. 
        De rest van de zin blijft hetzelfde.

        Sarah was late.
     
         Who was late?

Slide 8 - Slide

Quiz: 8 questions

Slide 9 - Slide

... were those people?
A
Who
B
Why
C
What
D
When

Slide 10 - Quiz

... was my bike? I couldn't find it.
A
Why
B
Who
C
When
D
Where

Slide 11 - Quiz

... were you angry? I don't understand.
A
When
B
Why
C
Who
D
How

Slide 12 - Quiz

... was your dad? I heard he was ill.
A
Why
B
When
C
How
D
Where

Slide 13 - Quiz

________ were you born? In August or September?
A
How
B
What
C
Why
D
When

Slide 14 - Quiz

______ was that woman, next to your father? I didn't know her.

Slide 15 - Open question

__________ did your grandparents live?

Slide 16 - Open question

__________ friend did you meet, Mike or Jaimy?

Slide 17 - Open question

Wat weet je nu?
  • Je weet de 7 vraagwoorden
  • Je weet wanneer je welke gebruikt.

Slide 18 - Slide