ecosystemen

1 / 28
next
Slide 1: Slide
Biologie / VerzorgingMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Van individu tot ecosysteem

Individu = enkel organisme


Populatie = groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied




Slide 2 - Slide

ecosysteem =  geheel van alle organismen in een bepaald gebied, hun onderlinge wisselwerkingen en hun leefomgeving. 

Leefgemeenschap = Alle populaties in een bepaald gebied

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Vormen alle levende organismen in de sloot een ecosysteem, een levensgemeenschap of een populatie?

A
ecosysteem
B
levensgemeenschap
C
populatie

Slide 5 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een ecosysteem?
A
Een dorp zoals Waarland.
B
Een eiland zoals Vlieland
C
Een werelddeel zoals Europa.
D
Een planeet zoals de aarde.

Slide 6 - Quiz

Van klein naar groot:
Individu - populatie - ecosysteem - levensgemeenschap
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Alle levende wezens in de sloot vormen samen een...
A
ecosysteem
B
levensgemeenschap
C
populatie

Slide 9 - Quiz

Uitleg voedsekringloop
Producenten = organismen die zelf voedsel maken. Planten zijn producenten.
Consumenten = organismen die andere organismen eten. Dieren zijn consumenten.
Reducenten = organismen die het afval eten. Denk aan bacteriën en schimmels.

Slide 10 - Slide

Voedselkringloop
1. Producenten
Met behulp van de mineralen maken de planten uit glucose weer andere voedingsstoffen. Planten zijn dus de makers ofwel producenten van voedingsstoffen.

2. Consumenten
Dieren en mensen eten de voedingsstoffen, die de planten maken. Dieren en mensen zijn dus de gebruikers van de voedingsstoffen in de voedselkringloop. Gebruikers noem je daarom ook wel consumenten.

reducenten  = afvaleters
Bodemdieren eten het afval van de producenten en de consumenten. Bodemdieren zijn dus afvaleters

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Hoe worden de organismen met bladgroen in een voedselweb genoemd?
A
consumenten
B
reducenten
C
producenten

Slide 13 - Quiz

13 Welke organismen in de afbeelding zijn consumenten?
A
De paardenbloem en de wezel
B
De wezel en de paardenbloem.
C
Het konijn en de wezel.

Slide 14 - Quiz

Een paddenstoel is een...
A
Producent
B
Consument
C
Reducent

Slide 15 - Quiz

Reducenten zijn......
A
Organismen die anderen opeten
B
Organismen die afval opeten
C
Organismen die hun eigen voedsel maken

Slide 16 - Quiz

4 Komen stoffen van producenten via consumenten en reducenten weer bij producenten terecht?
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quiz

Welke organismen horen bij de reducenten?
A
alleen bacteriën
B
bacteriën en schimmels
C
bacteriën en afvaleters
D
schimmels en afvaleters

Slide 18 - Quiz

aanpassing van organisme aan de omgeving

Slide 19 - Slide

Bestuiving
Het overbrengen van stuifmeel van de meeldraden van de ene bloem naar de stamper van de andere bloem. 

Slide 20 - Slide

Bestuiving
Het gaat er om dat het stuifmeel van een plant op dezelfde soort plant terecht komt. 

Een brandnetel kan een roos niet bestuiven. 

Slide 21 - Slide

 Bestuiving
Soorten bestuiving:
- insectenbestuiving 
Bij de insectenbloemen trekt 
geur/kleur/vorm van kroonbladeren de insect aan. 

Slide 22 - Slide

 Bestuiving
soorten bestuiving:
- windbestuiving 
Bij de windbloemen zijn de meeldraden lang en steken uit de bloem. ook de stijl of stempel is lang en steekt uit

Slide 23 - Slide

Bij bestuiving komt stuifmeel op ....
van een bloem
A
het vruchtbeginsel
B
de kroonbladeren
C
de stempel
D
de stijl

Slide 24 - Quiz


Vindt er hier bestuiving plaats?

Het stuifmeel van een klaproos komt terecht op de stempel van een andere klaproos.


A
wel bestuiving
B
geen bestuiving

Slide 25 - Quiz

Welke bloem heeft bestuiving door middel van de wind?
A
B
C
D

Slide 26 - Quiz

Wanneer stuifmeelkorrels van een roos op de stempel komen van een tulp, noem je dat bestuiving.
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quiz


Bekijk de afbeelding.
Welke pijl of welke pijlen geven bestuiving aan?
A
Alleen pijl 1
B
Alleen pijl 2
C
De pijlen 1 en 2

Slide 28 - Quiz